Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 112]
| |
Prof. Dr. R. van Roosbroeck
| |
[pagina 113]
| |
In de begin-verzen van het tweede bedrijf schetst Vondel den groei van het misverstand tusschen Noord en Zuid! Hij grijpt den oorlog aan, het onverstand der menschen, die den vree vernietigden! Een verklaring, die den dichter, den godsdienstigen man past, doch die, ook in de meest hypothetische symboliek, geen verband houdt met den werkelijken gang der dingen, de werkelijke gebeurtenissen. Een feit stemt met de waarheid wel overeen: vrede wenschten Zuid en Noord met even sterken aandrang; en tusschen beide volkeren had nooit haat geleefd; ook thans klonken, zij het ook vaag, de herinneringen aan een samenzijn, dat trouwens ook bij Vondel te hooren is:
‘Men moet elkanderen al 't oude leed vergeven
En reppen niet van 't gene aan weerzij werd misdreven
Wat eens gedaan is, kan men nimmermeer ontdoen.’
Maar Vondel wist beter! Althans had vroeger beter geweten! De oorsprong van het kwaad, van den oorlog lag niet aan het Zuiden, niet aan het Noorden, doch aan Spanje! En het was een principieele fout van Vondel, Landskroon als de stem van Spanje aan te geven, en de Zuidzij dus met Spanje te vereenzelvigen. Dit was de miskenning door Vondel van de politieke eenheid tusschen Noord en Zuid, een miskenning die in het Zuiden zelf niet geschiedde, waar nog steeds het onderscheid tusschen Spaansche en Zuid-Nederlandsche belangen gevoeld werd. Vondel, die als Katholiek, met het katholieke Spanje verzoend was, in het Zuiden zekere officieele instanties te vriend hield, had vroeger, als Doopsgezinde, Spanje en de oorzaak van den bloedigen strijd anders beoordeeld! Nog in 1609, bij een huldedicht aan het Twaalfjarig bestand, schrijft hij:
Kastieljen wordt beweegd den vrede ons aan te biën
De Staten lenen 't oor, dies wij verwonderd, zien
Het vredemakend volk genaken onze palen
Naar onderling gesprek, opschorsing en lang dralen
Vergunt men haar 't Bestand voor jaren twee en tien
Op hope oft mettertijd een vrede-zon misschien
Den Nederlanden mocht geduriglijk bestralen...
Men zou allicht geneigd zijn hier bij Vondel weer het begrip voor de eenheid van de Nederlanden vast te stellen: ‘aan het vredemakend volk vergunt men een Bestand, op hoop dat | |
[pagina 114]
| |
wellicht een vredeszon Den Nederlanden mocht bestralen...’ dit in tegenstelling met het meer beperkende ‘de Staten’ en de aanhef ‘Kastielje’ - en met dit voorbehoud, dat deze vrede toch vooral door Vlaanderen, niet door Kastielje was gewenscht! Aan de tragikomedie ‘Het Pascha’ heeft Vondel in 1612 een ‘Vergelijkinge van de Verlossinge der Kinderen Israels met de vrijwordinge der verenigde Nederlandse Provinciën’ gevoegd, die ons toelaat de houding van den jongen protestantschen dichter ten overstaan van het politieke gebeuren te vergelijken met de meening van denzelfden meester, 35 jaar later, tot de Roomsche religie overgegaan. De schuldige is hier koning Philips II, Philippo den Monarch, die in 't graf maait de zuigelingen ‘die nog aan moeders borsten hingen’, die ‘'t Nederland verheert met tiranny’ die belet dat ‘den luister des Evangeliums gelijk een zon doorbreekt’! En zooals eens Israel, zich in wanhoop tot God heeft gewend, zoo ‘Belgica van gelijk, met zuchten en geklag
Den droeven Echo wekt, en stenet nacht en dag.’
Dat God de zonen helpe ‘...die van 't huis Nassau
Den Nederlanders tot beschermeren en Voogden
Die 't samen hunnes volks verlossinge beoogden!...’
Wie eens het ‘Borgoensche hof’ gediend heeft, zal nu met Oranje tegen Spanje strijden, het Evangelium bevrijden, en zijn volk leiden ‘door enen vloed van tranen al recht door 't golvig meer van klibber brein en bloed’ naar de vrijheid! God helpt nu de zaak van Belgica - dit is dus naar het begrip van dezen 17e eeuwer - de zeventien Nederlandsche provinciën! De macht van de verbonden steden groeit onder het beleid van Maurits van Nassau, wiens vader
...‘verraderlijk en straf
De zwarte nijdigheid gebliksemd heeft in 't graf!
Help God! de wraak is u, gij zult hiernamaals eisen
Het dier vergoten bloed met een gekromde zeisen!...’
Dat is het ware drama van de Nederlanden onder 't juk van Spanje... dat de katholieke Vondel, 35 jaar later in heerlijke verzen bezongen heeft in het landelijk spel. ‘De Leeuwendalers’, waarin wij tevergeefs zoeken naar de gevoelens, die eens Vondel hebben gedreven! | |
[pagina 115]
| |
Zoo mild, zoo schuldeloos rijst hier ‘Landskroon’ die nochtans Spanje vertegenwoordigt - en de groote Vrerik, die hier Oranje voorstelt, weet evenmin dat het Katholieke Spanje aan de vreeselijke ellende der Nederlanden groote schuld had. Nog in ‘Hymnus ofte Lof-Gesang over de wijd-beroemde scheepsvaart der Verenigde Nederlanden’ wordt wel de roem der Nederlanden vermeld, Keizer Karel genoemd - Vlaanderen en de havengrootheid Antwerpen vergeten - en tevens over Spanje een oordeel geveld, dat in den geest van De Leeuwendalers niet zou passen! Karel V vermaande toch zijn zoon Filip, Spanje niet toe te laten
‘Met zijnen trotsen kop 't beheersen dezer staten
Dewelke lange om 't lijf niet passen zoû den rok
Van zulk een forts gebied, als 't Spaanse ondraaglijk jok.
Maar 's vaders lesse heeft de zone haast vergeten
Die 't uitheems bloed beveelt 's lands rechten en geweten
Dies slachtet Nederland 't getergde Spaanse ros...’
... Over dit Spaansch ondraaglijk jok vinden wij in de Leeuwendalers geen spoor meer terug! Het blijkt op afdoende wijze, dat Vondel in de jaren 1627 over de toestanden een anderen kijk had, dan enkele jaren later in zijn Leeuwendalers. Aan Spanje ging toen deze vermaning:
Dat hij die vrouwen wenst len maagden te misbruiken
Door schennis...
Bedare, en wete, dat de Hemel heeft besloten
Der mindre Vorsten groei, tot tuchtiging der groten!
En niet minder scherp klinkt de zegezang ter eere van Frederik Hendrik naar aanleiding van de verovering van den Bosch!...
‘Mijn' zangheldinne volgt het triomferend zwaard
Dat Spanjens Monarchy en Oostenrijk vervaart...’
... en in dien zang huldigt dan Vondel Lodewijk van Nassau, die te Mookerheide sneuvelde in 1572 ‘door Spaanschen haat, so schendig wreed’... en schetst de mogelijkheden, die de overmeestering van's Hertogenbosch aan Nederland gaf
‘Waarop zal Spanjen wijders hopen?
Voor Holland leit heel Brabant open...’
De rij van Vondels huldezangen gaat voort: de vermeestering van Maastricht in 1632, die zooals wij weten Zuid- | |
[pagina 116]
| |
Nederland voor het Noorden openstelde, en in Vlaanderen een opstandige poging voedde, biedt den 45 jarigen dichter gelegenheid tot een prachtig gedicht: ‘Stedekroon van Frederik Hendrik’, waarin de mogelijkheid wordt voorspeld dat na de verovering van de Maas, ook ‘'t fier beschanste Scheld zich buigen zal voor een machtiger geweld’...
‘Dan ruim 't uitheems gebroedsel veld en slot,
En Brabant kniel' voor Hollands Wapengod...’
Ook Brabant dus bevrijd van het ‘uitheems gebroedsel’, dat in de ‘Leeuwendalers’ door den vredigen Landskroon wordt voorgesteld!... Lezen wij het slotwoord over den vrede: hierin heeft Vondel alleen het Noorden gezien en Spanje erkend. Landskroon [Spanje] verkondigt:
‘De Noordzij blijft voortaan een vrijheid op zich zelf...’,
waarbij de dichter geen sekonde, geen versregel verwijlt bij het lot van Vlaanderen, dat, voor Vondel, vanzelfsprekend het bezit van Spanje blijven moest en mee de weg van het verval opgaan... En jubelend besluit de rei van Leeuwendalers: ‘O zoete, zachte band.
De Zuidzij en Noordzij paren
Zich in dit paar te hoop
De tweedracht te vervaren:
Men leit een vasten knoop.
Men weet van landkrakeel, noch nijd
Van wederwaardigheid, noch spijt
Men zoent, omarmt, bemint en vrijt
De Twist is op de loop...’
Deze vrede - die Noordzij paart aan Zuidzij - bezongen door Vondel, zag er echter anders uit en bood de Zuidzij geen aanleiding tot vreugde! De vrede van Munster was inderdaad voor Vlaanderen een vernedering. Het verloor gebieden die steeds tot zijn territorium hadden behoord. Een deel van Limburg, gansch Noord-Brabant met Breda, Bergen op Zoom, 's Hertogenbosch, gingen verloren. Zeeuwsch Vlaanderen dat eens door de graven van Vlaanderen op het H. Roomsche Rijk was veroverd geworden, werd protestantsch gebied. Ekonomisch werden de Vlaamsche provincies van elk verkeer met het buitenland uitgesloten. De Schelde werd afgesloten | |
[pagina 117]
| |
en de ekonomische welvaart die eens Vlaanderen had groot gemaakt, ging naar het Noorden over. Vlaanderen werd teruggestuwd in de armen van Spanje, en dan nog van een Spanje dat nu reeds gedoemd was tot ondergang. Vlaanderen verloor het voordeel van zijn geestelijk kontakt met het Noorden en een eeuw later zou men vaststellen hoe door deze scheuring het geestelijk peil, het volksche besef van het Zuiden verarmd werd. De verzwakking van het H. Roomsche Rijk door de ontbinding van dat rijk maakte het mogelijk dat in de toekomst Vlaanderen de prooi zou worden van het Fransche imperialisme en was er de schuld van dat drie eeuwen lang Vlaanderen in een afhankelijkheid leefde die zijn volksch bewustzijn heeft ontwricht. Over dezen vrede, die voor Vlaanderen een dood beteekende, heeft Vondel zijn Leeuwendalers geschreven... Wat Vondel zag, het was ‘slechts’ de vrede, een vrede die het Zuiden voor het katholicisme bewaarde en die in het Noorden den invloed van de verdraagzame partij zou verhoogen. Hier mag de vraag gesteld: heeft Vondel de gedachte aan een verbondenheid met Vlaanderen, aan een door geestelijke noodzaak en politieke traditie noodzakelijke eenheid in 1648 nog gekend?
Wij hebben het reeds aangetoond: Vondel is door zijn bekeering stellig ook in zijn politieke houding beïnvloed geworden. Zijn opinie, zijn houding ten overstaan van Spanje is er sterk door aangetast, en de milddadigheid, die wij later bij hem kunnen aanstippen, wordt alleen door zijn Roomsch-Katholieke belijdenis verklaard. Men stipt overigens in het leven van den grooten man een feit aan, dat deze wijziging in houding scherp belicht. Het is bekend dat enkele jaren voor den dood van Cornelis Pieter Hooft, de betrekkingen tusschen dezen grooten dichter en Vondel merkelijk waren verkoeld. Men heeft gemeend zulks te moeten verklaren door het feit dat de katholieke houding van Vondel de aanleiding zou zijn geweest voor Hooft, om Vondel uit zijn vriendschappelijken kring verwijderd te houden. Stellig de geloofsovergang van den dichter heeft de betrekkingen tot Hooft niet verbeterd, en vooral het feit, dat Vondel deze nieuwe geloofsbelijdenis haast uitdagend ten toon spreidde en o.a. in de ‘Opdracht aan de H. Maagd’ voor elkeen openbaar beleed. Doch Hooft had nog andere katholieke vrienden, met wie de hartelijke verhoudingen bleven bestaan. | |
[pagina 118]
| |
Nu blijkt echter een andere zaak deze verhoudingen te hebben verbroken. In zijn tweede huwelijk was Hooft met Heleonora Hellemans in den echt getreden: zij was van Zuid-Nederlandsche afkomst. Naar aanleiding van een erfenisaangelegenheid had Hooft beroep moeten doen op de Zuid-Nederlandsche bestuurslichamen te Brussel, en werden zelf ook de invloeden van de hoogere Vlaamsche geestelijkheid opgeroepen. Toen nu Hooft in de uitoefening van zijn drossaartsfunktie tegen Roomsch-Katholieken was opgetreden, zou Vondel deze bedreiging hebben geuit, dat indien Hooft niet milder optrad, ‘de Brusselsche zaak’ hieronder stellig zou lijden. Deze bedreiging heeft dan de houding van Hooft jegens de Pausgezinden niet gewijzigd, maar kwam de betrekkingen tusschen hem en Vondel stellig niet ten goede. En dat Vondel deze bedreiging dorst te uiten pleit niet ten gunste van hem, maar duidt tevens aan dat in de Zuidelijke Nederlanden Vondel meende toch over zekere invloeden te kunnen beschikken. Het is overigens teekenend dat deze bedreiging werd geuit twee jaar nadat Vondel tot het Roomsche geloof was overgegaan. Volgen wij nu deze vele uitlatingen, dan is het ons mogelijk de verhouding van Vondel tegenover het Zuiden te bepalen. Voor hem is op het oogenblik dat de Hollandsche stadhouders het veroveringswerk voortzetten, dat is de gedachte van de opstandelingen uitvoeren en het Zuiden terug willen veroveren op Spanje, het Zuiden nog begrepen in het domein van de Nederlanden, dat men moet bevrijden van den druk der Spanjaards, van de terreur der inquisitie, van de onverdraagzaamheid der papen. Deze strijd tegen de onverdraagzaamheid voert hij ook in het Noorden tegen de betweters van predikanten en konsistorieheeren. Maar als hij huldezangen dicht aan de stadhouders, met bizondere wijding de figuur van Oranje herinnert, en zelfs een nieuwe Wilhelmus van Nassouwe dicht, dan gebeurt zulks derwijze dat hij zich vereenigt met het levenswerk van deze stadhouders: dat is de verovering van het Zuiden door het Noorden. Als hij den kreet slaakt dat nu Vlaanderen open ligt, dat nu Brabant kan worden ingenomen, dan ziet hij vóór zich de mogelijkheid, dat de Nederlanden weer worden hersteld. Voor hem is niets gewijzigd aan de gedachte dat Noord en Zuid saamhoorden en het is dus voor hem ook overbodig dit Zuiden in bizondere gezangen te verheerlijken. De strijd tegen Spanje, dien | |
[pagina 119]
| |
hij huldigt, de stadhouders en veldheeren, die hij bezingt zijn de testamentaire uitvoerders van een gedachte die aan de basis ligt van de Nederlandsche Republiek. En daarom juist is in het landelijk spel van de Leeuwendalers dat een vrede huldigt, die juist dit projekt niet uitvoert, die van de historische taak van het Noorden afwijkt, een duidelijk getuigenis voor de ingrijpende verandering, welke de opinies van den dichter hadden ondergaan. Spanje lag niet in het Zuiden: Spanje heerschte in het Zuiden! Met Spanje moest men onderhandelen. Doch het feit, dat in het Zuiden een volk was opgeofferd aan de belangen van een mogendheid, het feit dat Spanje een bevolking had onderdrukt, is bij Vondel thans gansch terzijde gelaten. Hij wilde geen oude twisten herinneren... omdat die twisten treffen moesten diegenen, met wie hij thans door het geloof verbroerd was. En juist dit feit verklaart ons hoe na tachtig jaren fellen strijd, hoe na bodemlooze offers - en wij herinneren Leiden, Zutfen, Naarden, enz... om van de latere gevechten niet te gewagen, die Vlaanderen en de Nederlanden hadden geteisterd, hoe na een strijd waarvan Vondel en zijn familie ten slotte zelf de naweeën hadden gedragen, in de Leeuwendalers hierover niet meer wordt gewaagd. Hoe de zware bloedschuld, welke Spanje droeg, wordt afgewenteld, en de geheele strijd tusschen Noord en Zuid wordt voorgesteld als een geschil, waarvan de oorzaak zeer klein was en alleen, bij gemis aan degelijke scheidsrechters nooit was opgelost geworden. Vergelijken wij het gezang over de bevrijding van Israël en de vergelijking met de bevrijding van de Nederlanden, met den toon van de Leeuwendalers, beide poëtische gewrochten die eenzelfde objekt behandelen, dan wordt het duidelijk hoe de oudere katholieke Vondel de vlag van de opstandigheid had verlaten en thans in ongemeen prachtige, meesterlijke verzen een vrede huldigde, dien hij vroeger zou hebben afgewezen. Wij mogen niet zeggen dat Vondel zijn tijd niet begrepen heeft. Er liggen te veel poëtische gewrochten voor ons, die integendeel bewijzen, dat de meester Vondel, het genie Vondel elken tijd begrijpen kon. Maar stellig is het dat zijn ideologische gesteldheid een sterke wijziging had ondergaan, en dat de politieke Vondel niet ontsnapte aan de invloeden van een nieuwe geloofsovertuiging, die met de uitingen van zijn verleden volkomen in strijd was. |
|