Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 99]
| |
Kultuurspiegel‘Tödlicher Herbst’De Duitschers eischen voor zich de eer op de beste vertalers der wereld te zijn, en verklaren het Duitsch tot dé poëtische wereldtaal, omdat zij èn woordklank èn woordval en zinsaccent uit het oorspronkelijke weergeven en volgen kan. Wie trouwens de Duitsche vertalingen uit Grieksch en Latijn naast de Fransche heeft gelegd merkt spoedig het hemelsbreed onderscheid. Wie als Vlaming Fransche vertalingen van Nederlandsche gedichten leest moet het wegens maagkrampen opgeven. Wanneer men beluistert wat Gezelle zingt: neen't en kan geen' snare talen,
die zoo zoete om hooren is
als 't gerep der zonnestralen,
als 't geroer van 't koren is,
en hij leest dan den snooden aanval op zooveel taalschoonheid: Aucune harpe n'est aussi mélodieuse que le frémissement
du seigle, que le va-et-vient du blé,
dan zoekt hij naar een middel om dezen roof van zijn hoogste kultuurgoed te beletten. Wij hebben allen Felix Timmermans' dankwoord gehoord bij de overhandiging van den Rembrandtprijs. Hier ook eischte de kunstenaar voor zich het recht op om te blijven schrijven ‘in zijn hemdsmouwen’, en hij voelde er niets voor in de vertaling er voornamer voor te komen. Om bij de poëzie te blijven, hier wordt vertalen een kunst. De kunst om den magischen toover te behouden welke een gedicht tot poëzie stemt, en dien te bepalen niemand tot hiertoe vermocht. Hij kan schuilen in de diepere beteekenis van een korten zin, in de verrassende openbaring van een beeld, in het welluidend gestroel van een klankenfontein, in den doem van een strakken rhythmus, in de trefzekerheid van een vergelijking, in den gevoelsgalm zooals wij hem diep in ons hooren weerklinken. Het is onbegonnen werk | |
[pagina 100]
| |
hem te omschrijven, maar de toover is er en de vertaler moet hem in het nieuwe schrijn van een vreemde taal trachten vast te houden. Wanneer wij zonder overgang in de weemoedig-vermoeide stemming onderdompelen, zooals Gezelle die uitspreekt in zijn: O! 't Ruischen van het ranke riet!
kunnen wij stijlkritisch op zoek gaan, wij zullen het niet vinden. Hoe ontstaat dit vermoeide van dezen versval? Is het dat blijven hangen op den klank van ‘ruischen’ om dan als in een halven snik te eindigen in ‘het ranke riet’; is het de alliteratie?; is het dat pijnlijk-zachte ‘O!’? De vertaler staat voor al die moeilijkheden. Hij heeft het nochtans, louter taalkundig gesproken, niet moeilijk: rauschen, rank, Ried, - het zijn Duitsche equivalente woorden met bijna denzelfden klank. Toch bewijst het kleinste onderscheid dat hij den dieperen zin nooit tot volledige bevrediging weergeven kon. Zoo wordt dit vers bij: Ida von Düringsfeld:
O, 's Rauschen von dem schlanken Ried!
Pol de Mont:
O Rauschen in dem schlanken Ried!
Jef de Cock:
Das Rauschen, ach, vom ranken Ried!
Rudolf Alexander Schröder:
O rauschen von dem ranken Ried;
W. Schölermann:
Das Rauschen von dem ranken Ried;
Heinrich Brühl:
O heimlich rauschend rankes Ried;
waarbij in het afwisselen van ‘schlank-rank’ de beteekenis worstelt met den klank, en in het behouden of vervangen van ‘O!’ door ‘ach’ gestreefd wordt naar het weergeven van de stille klacht. Wanneer dan de dichter Karel van de Woestijne heet, smeder van een eigen taalinstrument, meester-zonder-weerga van het woord, synthetisch als geen, en wiens verzen een smaak hebben zoo eigen, dat men ze zelfs in de eigen taal bezwaarlijk omschrijven kan; die oude datieven en genitieven, die dialektwoorden afwisselt met beschaafd, die blitzblanke nieuwe beelden te voorschijn toovert en uit de gewoonst-dagelijksche dingen | |
[pagina 101]
| |
spiegels maakt van onvermoede, afgronddiepe adamische belevingen en ontroeringen, - dan is men geneigd iedere vertaling reeds bij voorbaat als onmogelijk te verwerpen. En toch bracht reeds in Februari 1917, betrekkelijk korten tijd nadat hij als censor naar Brussel was gekomen, Rudolf Alexander Schröder in den ‘Belfried’ een vijftal gedichten in vertaling: ‘Wenn du zur bangen Abendstund’, - ‘Aus düstren Schächten jeder sucht’, - ‘O Sommer, der mich wiederfindest’, - ‘Bereite üppigkeit, die heut von unserm Tisch’, - ‘Noch einmal steigts aus tiefster Schlucht’, en zou hij later andere gedichten en niet het minst ‘De Boer die sterft’ in een meesterlijke vertaling voor den Duitschen lezer toegankelijk maken. Slechts kleine dingen ontsnappen hem: ‘... en al de hennen overstappen zich van het kakelende loopen’ (loopen zoo snel dat ze mistrappen en hinken), wordt in het Duitsch ‘hennen die de een de ander trappen’. Ook Heinrich Brühl en Friedrich Markus Huebner namen dicht en proza van van de Woestijne op in hun bundels. En nu waagt Heinz Graef het een totaalbeeld van den dichter op te hangen in een keuze van vertalingenGa naar voetnoot(1). Heinz Graef voelt zich reeds sedert jaren tehuis in onzen literatuurtuin. Hij bezocht onze letterkundigen, vertaalde hun werk (o.a. van Antoon Thiry) en schreef opmerkelijke studies over de jongere Vlaamsche lyriek. Van de Woestijne noemt hij een van de natuur afgevallene, die smartelijk naar haar terug verlangt, dit in tegenstelling met Gezelle. Bij Gezelle domineert de zinnelijke realiteit, bij van de Woestijne de ongebreidelde vrijheid van de ideeënvermogens, gepaard met spanning, strijd, twijfel. Hij heeft dat van de Fransche symbolisten. Deze tweespalt laat van de Woestijne naar de gewaagdste beelden grijpen; zijn droom reikt van den afgrond der zwoelste zinnelijkheid naar de toppen der meest abstracte mystiek. In deze studie, die den Duitschen lezer ook bekend maakt met van den Oever, Mussche, Moens, Gijsen, enz., brengt Graef volgende vertaling van Paul van Ostaeyen:
Geräusche im Abend
Weisse Höfe liegen hinterm Horizont
Blauer Felder längs dem Mond.
| |
[pagina 102]
| |
Abends hört man fern auf steinern' Wegen
Pferdehufe,
Dann hört man die Stille, denn
Von fernen Mondfontänen rieselt Wasser
- Plötzlich hört man's rieseln,
Blau im Abend, Wasser -
Unruhvoll die Pferde trinken,
Und sie wiehern,
Traben, stallwärts, dass die Hufe klinken.
Tödlicher Herbst is een zeer gelukkige bloemlezing uit al de dichtbundels van Karel van de Woestijne, de zuiverste parels uit het rijkvoorziene snoer. Er moest vanzelfsprekend veel opgeofferd worden: dan eens week het begrip voor de weergave van den klank, dan weer was het beeld te rijk om het niet den voorrang te geven op het woord. Desondanks ging er betrekkelijk weinig verloren, en wie eerst de Duitsche vertaling leest en pas dan vergelijkt met het origineel, staat verbaasd over zooveel Fingerspitzengefühl. Zoo vereischt het rijm soms een verzwakking van den klank: Das Haus des Vaters, drin die Tage träger gingen,
om echter in het slotvers den oorspronkelijken klank haast te benaderen: Im Haus des Vaters, drin die Tage träger waren.
Hoe sterk op zichzelf deze vertalingen werken moge een volledig gedicht getuigen: Im Abend zögert noch des Lichts Finale...
Durch's offne Fenster dringt der flaum'ge Fall
Von feuchten Blumen in kristall'ne Schale...
- Ist Liebe mehr nicht als ein Widerhall
Von ihrer Glieder sanftem Sichbewegen,
Und ihre Güte nur ein Missversteh'n?...
O Bitternis! Ich höre Schritte gehn
Und leis ihr Trällern auf den Gartenwegen,
| |
[pagina 103]
| |
om nochtans onthutst te staan bij het doorlezen van des dichters eigen woord, - én beeld: 'k Ben eenzaam-droef, in 't geel-teêr avond-dalen...
door 't open venster hoor 'k den donzen val
van klamme bloemen in kristallen schale...
......
en haar zacht neuren, in den tuin, beneden.
Beginvers, ‘feucht’ voor ‘klamme’, en toch is de Duitsche vertaling op zichzelf van een volmaakte schoonheid. Soms vraagt men zich af waarom de vertaler het beeld gewoonweg laat vallen om een enkel woord (‘zwaai-stil’); om een beeld te gebruiken dat het tegendeel uitdrukt van het oorspronkelijke: Die Bäume stehn und schwanken still im Grau,
voor: Zwaai-stil staan grauwe boomen in het grijs,
terwijl hij nochtans ditzelfde beeld in een ander gedicht volledig en met behoud van den klankrijkdom aanwendt: Stehn schwank-still, Stamm an Stamm, die Bäume blau gereiht, waarbij men dan beseft dat voor de ‘Koorts-Deun’ zijn bedoeling in hoofdzaak was den zinsval te behouden, wat overigens in dit vers het belangrijkste stijlelement is. Toch gaat soms alles verloren, en loomen in 't atone van de boomen:
vinden wij heelemaal niet meer terug in, Und lastet dumpf im schlaffen Laub der Bäume;
evenals ‘welig huis’ heel wat anders is dan ‘wohlig Haus’. Al deze kleine - alleen voor den met van de Woestijne vertrouwden Vlaming hinderlijke - afwijkingen verdwijnen aldra voor de stijgende bewondering ten overstaan van zoovele meesterstukjes, waarmede een taalvirtuoos een ander taalvirtuoos op den voet heeft gevolgd. Soms bereikt dit de volmaaktheid, daar waar zin en vorm en golving en zelfs de klank van ieder woord gelijkwaardig en gelijkluidend naast het origineel mogen gelegd worden: Und singt zuweilen wohl; und seine Sänge gleiten
Weithallend übers fahle Wasser, und die Weiden,
Sie lauschen, wie nach eignem Atem, seinem Lied...
| |
[pagina 104]
| |
So fährt mein Leben him in Fried' und Tobsbegehren,
Bis, weilend in der Spiegelruhe tiefrer Meere,
Mein Antlitz, neigend sich, dein teures Antlitz sieht.
Nergens krijgt men, wat bij vertalingen zoo vaak het geval is, den indruk van onkunde. Waar Graef de oorspronkelijke beteekenis offert voor de karakteristieke muziek, daar moet deze Ersatz ook den meest kieskeurige voldoen. Men vergelijke: Zie, de avond graaft in de aard zijn laatste zonne-voren;
en wij, - ons liefde werd in wétens-ernst geboren,
- 't geweten van den herfst zal om ons leden zijn...
Ons liefde is moe van lam gezeur en mooie logen...
We gaan door 't land van herfst, - o, sluit uw lévende oogen, -
we gaan ten zoeten dood in 't kallem aard-gedein.
Lichtfurchen, letzte, ziehn des Abends goldne Horen;
Und wir - aus Wissensernst ward Liebe uns geboren -
Wir wollen unsern Leib dem Herbstgewissen weihn...
Zu sehr hat Liebe sich an schönen Lug verloren...
Wir gehn durch Herbstesland - Hüll' deinen Blick mit Floren! -
Wir gehn zu süssem Tod, gelassen und zu zwei'n.
Trouwens doorheen de 24 verzen van dit gedicht, in hetwelk de rijmklank van een uitzonderlijken rijkdom is, werd deze rijmklank trouw bewaard.
Het luide lezen van een paar verzen als: De ladder en de koorde; 't stroo; de gladde kilte
van teile en mes... De huiver-morgen veinst en wacht,
brengt de klanken ‘kilte’ en ‘veinst’ bizonder tot trillen. De vertaler lost deze moeilijkheid, want hem staan geen equivalente Duitsche woorden ter beschikking, op als volgt: Die Leiter und das Seil, dürr Stroh, die rost'ge Rille
An Messers Schneid... Der frost'ge Morgen gleisst und wacht.
Een paar verzen is men geneigd de vertaling voor de evenknie van het oorspronkelijke te houden: met bliksemende zeis de zilvren distels maait;
| |
[pagina 105]
| |
daar komt de scherpte der i's en der s-klanken nog gebalder in de Duitsche overzetting: Mit jähem Sichelblitz die Silberdisteln mäht;
Het ijzige beeld van de ijzige messen, die de slachter wet in den vroegen morgen, staande in de donkere deur, wordt door Heinz Graef in al zijn scherpte bewaard, ja nog bewust versterkt (achter de donkere deur), dit met behoud van een uiterst moeilijk klankbeeld als ochtendlijk ‘gebeur’. Lees na elkaar: Nog voor al ochtendlijk gebeur,
Nog voor een glore de oogen bet:
de slachter in zijn donkere deur
die de ijz'ge messen wet.
Noch eh der Morgen geht herfür,
Noch eh ein Glanz die Augen netzt:
Der Schlächter hinter dunkler Tür
Sein Messer wiegt und wetzt.
Zelden is een vertaler met zooveel eerbiedigen schroom een kunstenaar genaderd als Heinz Graef in dezen ‘Tödlicher Herbst’ Karel van de Woestijne. Het geheel is een meesterstuk, dat den vertaler tot dichter maakt, ook al gaat zijn naam zich zoo schuchter verschuilen achter het schutblad om maar reisjes genoemd te worden op het titelblad. Vlaanderen heeft sterke, liefdevolle verdedigers in het Rijk. En dat niet alle gedichten dit ‘tödlich’ in zich dragen, moge blijken uit deze paarlenweelde van een jong geluk: So saftig wie ein Kuss von kühlen Kinderlippen
Und sanfter als im Wind die süsse Blüte nickt,
O kleiner Regen, hat aus tausend Glitzerstippen
Dein stäubend Licht mein Haar mit Perlen reich bestickt.
Nun steh ich regungslos, vom Schauen ganz benommen,
Im Perlenüberfluss und Funkeln sonnenweit,
Wie eine bange Braut, der still die Tränen kommen
Vor so viel Glück und, ach! - so süsser Sicherheit.
Dr J. van de Wiele. |
|