Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 85]
| |
Critisch CahierDe Roman van een HondPAUL LEBEAU: ‘Mijn vriend Max’, (De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. - Indien een der dames van het comité Boekhandel, Antwerpen). - Indien een der dames van het comité der maatschappij voor dierenbescherming ‘Mijn Vriend Max’ gelezen heeft, dan ruimt ze den schrijver zeker een plaats in de eere-leiding van hare philantropische organisatie. Paul Lebeau weet Vriend Max zóó voor te stellen dat de zuiverste ontroering voor dit eenvoudig hondenwezen in den lezer ontdooit. Max kan in onze literatuur een type worden, wanneer men dit begrip ontdoet van de smalle eischen der plasticiteit en den nadruk legt op de psychische verwezenlijking. Dit wil niet zeggen dat het boek een tekort zou hebben aan de onontbeerlijke materialiteit. Maar het zal bij Lebeau wel altijd het abstraheerende, het innerlijk mysterie zijn dat den hoofdtoon van zijn boek bepaalt. In ‘Het Experiment’Ga naar voetnoot(1) werd de stijl soms overwonnen door de gedachten. Het is de nederlaag die voor een thesis-roman haast onvermijdelijk is. De eruditie is niet de meest noodzakelijke kwaliteit van den roman. Er is ook nog de emotioneele verdieping: de wijsheid van het hart. Alleen deze behoedt voor verstarring en draagt steeds het actieve element in zich, dat den roman beweging en leven verleent. In de Vlaamsche letterkunde heeft ‘Het Experiment’ zijn eigen plan en zijn eigen stijl. Met dit werk bracht Paul Lebeau den ideeënroman in onze boekenwereld. Een verhooging van niveau was en is hier onontbeerlijk. Dat men daarvoor niet moet stijgen tot in de steriele sfeeren van een verintellectualiseerde literatuur kan met verschillende fragmenten uit ‘Het Experiment’ gestaafd worden. De roman in Vlaanderen is teveel naar buiten en te weinig naar binnen geëvolueerd. Schaarsch zijn de schrijvers die de wondere intuïtie voor de innerlijke beweging bezitten. Wel roepen enkelen door hun stijl een innerlijkheid op, maar deze kunst (o.a. Gilliams, | |
[pagina 86]
| |
De Pillecijn in ‘Monsieur Hawarden’, ‘Schaduwen’ en in ‘De Aanwezigheid’) is vooral atmosferisch en faalt in analyse en synthese. Reeds in 1939 stelde R.F. Lissens vast: ‘de roman met probleem gaat ons niet goed af.’ De grauwe steeds grooter wordende bent der ‘anecdotici’ onderlijnt deze uitspraak. De ontaarding die zij in onze literatuur een nieuw aspect gaven en waar ook L. Monteyne bij het verschijnen van Rosseels' ‘Blindeman’ met klem voor waarschuwde is deze der vervlakking, deze die de nuanceering en peiling achteloos voorbijholt en die in wezen niets meer is dan een misbruikte virtuositeit. Een roman schrijven is leven scheppen èn dit proces begint in de diepte. Maar wie met Jonckheere beweert, dat ‘na Gezelle, Buysse, Streuvels, Teirlinck en Van de Woestijne niets meer te ontdekken bleef voor wat de essenties van het leven aangaat’, die bewijst dat hij het imperatieve beginsel der kunst niet voelt. Het vruchtbeginsel van het bestaan is nog niet gevonden en de wegen die leiden naar de verinnerlijking zijn steeds nieuw en vol verrassing. In Vlaanderen houdt men echter van een primaire psyche. Men bekommert er zich weinig om de geestelijke kern waarin de levensvoorwaarden spannen en glundert van tevredenheid als men in een literair gezellige sfeer kan genieten. Eerst met ‘Het Experiment’ deed de instinctieve intelligentie haar intrede in onze literatuur. De zuiver geestelijke houding van den innerlijken mensch krijgt hier hare gestalte. De abstract-vitale geest die het geheel doorvaart is een nieuw element dat echter koelte uitstraalt. Doch de doordringingskracht der gedachte is niet zonder bekoring voor wie van concentrische verdieping houdt. Lebeau poogt de vermogens van anderer psyche te assimileeren. Alle verhoudingen in acht genomen staat zijn psychologie in den Vlaamschen roman tot deze van Roelants zooals die van Proust tot Bourget, want ook hij geeft den roman een filosofisch karakter. Geestelijk gedegen ontkomt ‘Het Experiment’ niet altijd aan de gevaren der verstandelijkheid: een tekort aan scheppende verbeelding, een teveel aan immaterialiteit, en inherent daaraan een strakheid van taal en een ontstentenis van warme menschelijkheid. Dat echter de vooropzetting van Thibaudet ‘Quand on dit d'un romancier qu'il est intelligent, cela veut dire aussi qu'il est peu créateur’ geen axioma is, wordt bewezen door ‘Mijn Vriend Max’. Met een eng gegeven weet Lebeau hier een onuitputbare werkelijkheid | |
[pagina 87]
| |
te scheppen. De verscheidenste vermogens van zijn talent bouwen aan deze realiteit van het dier in de wereld der menschen. Ook hij ‘capteert trillingen waarvoor onze zintuigen te grof zijn’. In zijn heerlijkste momenten evoceert hij op suggestieve wijze Max' verborgen wezen. Ondanks het beschouwend karakter dier fragmenten is hier de innerlijke spanning het hoogst. In de schemerwereld van het onbewuste en onderbewuste verricht hij peilingen die men geobsedeerd volgt (Kritik der reinen Vernunft, Pag. 176-177). En ook bij deze vlucht in het abstracte blijft de warmte en de hartstochtelijkheid bewaard. Maar ieder hoofdstuk heeft zijn aparten glans. De meeste echter zijn doorlicht van een transcendentalen humor en fluïdisch verbonden door een verrassende innigheid. Lebeau's spiritueele gaven (zeldzaam bij een intellektualistisch schrijver) hebben vrijen breidel bij de teekening der bijfiguren. Als scherp waarnemer weet hij onmiddellijk de tint te vinden die een personage geheel kenmerkt. Het is een plezierige vorm van levenskritiek. De typen die accidenteel in het verhaal voorkomen caricaturiseeren tijd en milieu van hun bestaan. De oolijkheid waarmee de schrijver hun verschijnen vastlegt is geen ironische objectiviteit want de hartswarmte blijft bewaard, al is de zin voor het fijn-comische niet altijd even vinnig en stoort hier en daar een anecdote die minder oorspronkelijk is, toch voelt men deze faculteit van zijn talent als een natuurlijk element dat zich instinctief laat gelden bij de schepping der wezens die zijn romanwereld bevolken. Ook Max, de eerste plan-rol, kan weinig verhelen voor het critisch oog van den meester. Zwierig en in een zeer gevarieerde taal verhaalt Lebeau Max' tribulatiën en ervaringen in zijn vlegelen in zijn liefdejaren. Luchtig, maar toch nauwkeurig tracht hij de psychische krachten te vermoeden die hem bewegen. De intonatie is a-sentimenteel maar toch vol gezellige teederheid. Eenmaal echter vaart een fellere bewogenheid door Lebeau's proza en openbaart den lyricus in hem (Paradise regained). Dit is zijn ‘terug naar de natuur’ waar hij de herwordingskrachten voor het wezen van mensch en dier ervaart. Zinnen, zonder beschrijvingscliché's, maar soepel en van bescheiden muzikaliteit geven haast atmosferisch weer hoe beider wezen in ‘dit rijk van stilte en koele donkerte’ openknopt. De magische toover dezer bladzijden herinnert soms de zuivere natuurmomenten der scandinaafsche literatuur. Zóó schrijven | |
[pagina 88]
| |
is voor den auteur een werkelijke bevrijding. De actieve krachten hebben de ruimte veroverd die zij in een roman niet kunnen ontberen. Het temperament is voelbaar zonder dat daardoor den drang naar diepere problemen geschaad wordt. De reactie op menschen en dingen blijft frisch en de beschouwingen zijn zoo gesteld dat ze niet meer als actievertragenden factor kunnen gelden. Sober maar warm van weemoed zijn de reflecties over het eeuwige leven na Max' dood. Delikaat en vol beheersching geeft Lebeau hier een ‘memento mori’ waaraan een vleugje ironie een eigenaardig accent verleent. Men voelt het: ook in het aanwenden van het sentiment heeft de schrijver smaak en maat. Hij weet het juiste gehalte der ontroering te vinden om disharmonie te vermijden en de natuurlijke verhoudingen nimmer te verstoren. Maar dat juist die ontroering er is, het is tegenover ‘Het Experiment’ een verworvenheid te meer en het sterkt ons vertrouwen in Lebeau's complex talent. In dit spontane proza van Max' levensrelaas dat, door subtiele intelligentie en innerlijke bewogenheid, meer geworden is dan een snoer van ingenieuze vondsten, merkt men reeds hoe de schrijver van het woord verkrijgt wat zijn hart of zijn geest verlangt.
W. Vaerewijck |
|