in zulk evenwichtig rhythme. Maar hoe bereid ook tot volledige overgave, toch kan het niet immer de vleugen spijt om het vergankelijke leven verbijten. Er is zooveel waaraan een gevoelig mensch zich hecht. Ondanks alle beproevingen vindt hij toch een gelukkigen levensvorm in een vriendschap of de liefde tot de vrouw en de kinderen. Het scheuren dier aardsche verbondenheid doet pijn. Bij het bezinnen op de overvaart zwelt het donker timbre in het vers aan. Voor dezen dichter die nooit een pogen deed om in een platonisch geluksrijk een schuilplaats te zoeken voor de soms snijdende levenswinden, is er bij de doodsgedachte: ‘geen wrok, geen vrees, geen bitterheid, alleen gij kent dat wel, dat noemloos spijt’ om ‘iets teers dat hem aan de aarde bindt’.
De wijze waarop Van Cauwelaert over het familieleven spreekt toont met hoeveel meer intensiteit deze dichter dit bestaan doorvoelt, dan gelijk welk Vlaming voor hem. Het critisch cliché der vervlakking ten spijt, bewijst dit graadverschil hoe onze dichters - althans de voornaamste en alleen aan deze wordt een tijd gepeild - aan diepte wonnen.
Het is Van Cauwelaert's grootste waarde, dat hij over de stormgeneraties heen, de stille boodschap van het esthetisch en menschelijk bezinnen aan de komende geslachten brengt.
Zijn weemoed is geen decadent verschijnsel, want daartegenover staat oogenblikkelijk zijn zinvol aanvaarden van de werkelijkheid. Meer zelfs deze dichter verzuivert de levenssfeer door alle elementen die haar bepalen tot de essentieele te herleiden: vertrouwen, liefde en deemoed tegenover God's raadbesluit. Hierover spreekt hij met een klank van rijpe belevenis in de stem, wel drachtig van gevoel maar niet sentimenteel, want een taaie mannelijkheid kan men dit alles duldende gemoed niet ontzeggen. Deze duldzaamheid werd de innerlijke idee van waaruit Van Cauwelaert schrijft, die al zijn themata draagt en die ons een ootmoedig maar toch energische persoonlijkheid openbaart met een verheven zielsleven. Zijn verzen hebben niet alleen een nazinderend lyrisch accent maar wekken ook weerklank in het geweten en bereiken dus de volledigste ontroerbaarheid. Bescheiden van aanslag wordt toch onze heel persoonlijkheid in deze kunst betrokken en niet het minst door dien aangrijpenden toon van edel stoïcisme. Is niet hij de grootste dichter, die ons na een lyrischen tocht, terugvoert tot onszelf en ons dwingt