Westland. Jaargang 1(1942-1943)– [tijdschrift] Westland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] René Verbeeck Aan den Tijd Wat klaagt gij dat de tijd voorbij u vliegt en slechts herin'ring overlaat en droom? - Wij hooren hem ruischen door onze ziel en vullen hem met ziel en lijf, dien stroom. Wij zijn het levende vleesch, de bloeiende geest van den tijd, zijn scheppende hand, zijn mond, zijn sprong van morgenstond tot morgenstond. Zegt niet: ‘Gij zijt een stroohalm in den vloed.’ - Ons lot is meer dan dit der late zangers, die met het manke, kruipende verlangen vervloeiden en zacht zijn doodgebloed. Zegt niet: ‘Gij hebt uzelf te loor gesmeten.’ Want duizendvoudig vinden wij terug al wat wij geven en het schamel stuk dat elk van ons is krijgt het volle leven van gansch een volk en toegang tot de kamers van zijn hart, rijk en ongemeten. Ars Poëtica Voordat op mijn bedreven mond het leven tot verhalen stolt breek mij nog duizend keeren en laat mij zingen in het koor mijn eigen deel en hoed mij voor de gunst der groote heeren; een woord gerijpt in leed en lust en harten waar 't als zaad in rust, wat kan ik meer begeeren? Vorige Volgende