Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Bezwering 'k Bezit mezelf niet meer, want mijn zelfstandigheid ging door tweeheid verloren. En op het wereldrond weet ik niet meer bescheid dan dat ik u moet horen. U zien is mijn gezicht; u niet zien maakt mij blind. En zo vergaat mijn leven, als 'k uw aanwezigheid, o goede, nergens vind in straten of op dreven. Vervloekte stad, kunt gij met uw duur schijnplezier de bergnimf toch verlokken? Hebt gij een lommerdal? een spieglende rivier? en dartelende bokken? Vervloekt uw vestingmuur, die uw inwoners kooit met hun zeer slaafsche zeden. Vervloekt uw straten, waar geen perzik bloesem strooit, o achterbuurtjes-stede! De loverkampkes zijn verdord, de rogge plat en kaal de vinkenweiden. De maalstroom, waterloos, behekst geen molenrad. Hoe eenzaam is de heide! Wanneer ge spoedig keert, hernieuwt zich 't moede jaar met verse lenteblaren; en gij verjongt mijn hart, wanneer ik zie uw haar. Ik leef, als wij vergaren. PAUL VLEMMINX Vorige Volgende