Werk. Jaargang 1
(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Zon in RomeMijn tuin dronken van rozen
Mijn hoofd tuim'lend van licht
Mijn handen doelloos van vreugde
Op mijn bevrijd gezicht
Mijn juichen een klimmende vlam
Van de aarde naar de hemel
Die mij mijn gewicht ontnam.
| |
Vers IHet kind speelt slapend met mijn handen
En lacht mij toe
En aan de randen
Van vervloeide hemelteekeningen
Gloeit reeds het licht
Het schijnt mij langzaam op 't gezicht
Het raakt mijn haren
En vervaagt
Tot waar het kind het zal bewaren.
| |
[pagina 24]
| |
Vers IIIk vond een oude brug
De huizen hingen scheef
En keken op mijn rug
Maar toen ik langer bleef
En peinsde, vond 'k daar terug
De woning waar ik leef.
| |
NachtplezierIk heb mijn beauty-sleep gedaan
Voor twaalven
En ben om twaalf uur opgestaan
Want nu begint het wondelooze leven
Bij kunstlicht en verweesd alleen
De wezenlooze dagdroom is verdreven:
De doodskop staart mij aan
De groote muren trillen
En komen op mij aan
Een witte bruid danst voor de ramen
Kom, dansen wij tezamen
De sterren staren redeloos
Mijn witte adem slaat de huizen stuk
En blokken staap'len naar de hemel
Een babeltoren van gedroomd geluk
De boeken beven staam'lend op de plank
Van woorden is de stank verstoven
Uit de aarde stijgt een stukgevroren klank...
Ik ben te goddeloos verwend
Houd op, de beeldjes rillen glanzend na
Om acht uur ben ik weer present.
| |
[pagina 25]
| |
ZwerverHij was een verveloos fantast
Een mensch uit alle werelddeelen
Bij boer en barones te gast.
Hij kon niet spelen
En niet lachen. Om zijn mond
Hing droog vermoeienis;
Als hij, gevaarloos, in de kamer stond
Waren geluiden lichte ergernis.
Zijn loopen maakte gele strepen
In de lucht. Zijn handen
Scheurden de nacht in lange reepen.
MAX NORD |
|