Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] [Gedichten] Rekenschap Een vaderland, vol loos alarm en godvergeten speculanten verraad, van vroeg tot laat, een weerzinwekkend leuren met leed, een uitverkoop aan snotterige klanten gegrabbel in een ziel, waaraan de prille geuren van lente en van licht, en van de eerste bloei der liefde reeds té lang door zweet en zilte tranen ontnomen werden - dit, ten bate van zijn groei. En ik? Verblindend is de zon, en wit de barre wanen vervloekte dwinglandij, ik zwerf maar zit gebonden aan deze stoel vanwaar ik intercommunaal kan spreken met elkeen wiens nummer ik gevonden en ja ik heb verstaan, in mij bekende taal - ik werp het masker àf, men zal mij naakt hervinden en gillende van haat zal ik te woord hèn staan die mij hebben gewond, die mij zo dom beminden die in hun vraatzucht zelfs te lijf mij wilden gaan omdat ik schoonheid droeg en weldoorvoed naar 't scheen, van idealen vol, mijn prille jeugd uittrad. Toch blijf ik vreemd en ver van het vermoeid geween van wie ontgoocheld zijn - ik zoek een ànder pad en leer de deernis aan naarmate ik mijzelve ontwen in 't troebel diep van 't oude zeer te delven. [pagina 50] [p. 50] Kringloop Toen werd het stil in hem de oude slagen waren al zó lang verloren en op geen slagveld bleekte meer gebeent' - de tijd werd helderder sindsdien en reinigde met zorg wat vuil en van geen nut meer was. Neen, reden en tot klagen die vond hij niet, maar toch wanneer de avond kwam en hij zijn handen strekte, leeg in lege ruimte - dan trok iets door zijn ziel scheurend omhóóg, een vuurstraal of eer een komeet, met in zijn vonkenbaan het duizendvoudig woord, wègspattend in de nacht wààrheen? Zo sterft de grijsaard aan zijn jeugd en gaat geen korrel graan verloren van hoop, van wanhoop en verlangen. L.P.J. BRAAT Vorige Volgende