Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] [Gedichten] De taak Als kind reeds wist ik dat er dagen komen zouden van woeling, wereld-wijd en dat ik die zou zien en in hun midden staan, vervuld van hun tumult en dat dàn pas mijn stem zijn klank zou vinden. Ik wist toen niet, wanneer het zou beginnen en pijnigend vervulde mij de leegheid mijner dagen - zo werd ik jongeling en liefde kerfde door mijn hart maar in de uren zelfs van 't diepst en donkerste versagen grepen mijn lege handen soms plots smekend in de lucht dan wist ik ook, sekondenlang, dat ééns die greep gevuld en dat dan ook de stem die thans dreef op de lage klank der onvervulde liefde zeer luid en hoog zou zijn, zich fel en wetende verheffend tegend iets dat ik niet kende, maar waarvan ik duister voelde dat het komen moest. Is het gekomen nu? Het nadert snel ik zal er niet aan sterven, want léven is mijn taak voorloopig nog, de dood zal weldra waren rondom ons heen, een hongrig huilend dier dat in de nacht en in het zonnelicht der dagen de mens bespringt, uitéénscheurt en verzwelgt. Is dan de taak van mij en van mijn allernaasten die vorm en beeldingskracht meedragen in hun ziel niet tot het allerlaatst, tot uit de diepste nood te zingen van het heilig levensrecht der mensen te zingen van de zon, wanneer het duister is te zingen van de ploeg, wanneer wij zwaarden wetten - der vrijheid gloed te zien, als wij geketend zijn? [pagina 47] [p. 47] De ziener De ballast van een liefdeleven duister en zwanger van verraad is hem als erfenis gebleven uit tijden, op wier graf hij staat. Volop gevoed en zonder zorgen bracht hij zijn dagen veilig door begroette lui de nieuwe morgen en immer meer gingen teloor de in zijn geest gerijpte daden waarvoor hij nooit zijn handen hief en moeiteloos bleef hij versmaden wat hem kon scheiden van zijn lief. O dreigend wolkendek daarboven ontlaadt uw lasten op dit hoofd dat hen die hunkerend geloven redding en schoonheid had beloofd. Verplettert nu met zware vlagen en rukt uitéén de loden last waardoor hij niet omhoog kon dragen zijn geest, in laagheid toen verbrast. Alom staan sidderend de volken en wachten op het aanvalssein dat hen in wervelende kolken zal werpen, die hun einde zijn. Gekromd, gekerkerd en verraden met een onteigende kultuur zeeg deze mensheid neer langs paden beschenen door het verre vuur [pagina 48] [p. 48] dat aan de horizon kwam branden waar reeds de bliksem nederschoot - de nederlagen zijn op handen rondom het leven waart de dood maar gij, die jarenlang vermoedde wat gij nù vlammend zeker weet staat op, de volken te gaan hoeden en slingert nu omhoog uw kreet die allen uit hun slaap zal rukken en storten in het vagevuur dat slechts wie vecht kan onderdrukken - blust, met het bloed van uw kultuur! Fata morgana? Eens, op een avond, zal dit alles barsten en vloeien over 't rode offerblok van ons bestaan. Ik zwijg nu graag en wacht, tot dat de wilde tijden komen die komen zùllen, zelfs als ik vergat het oogenblik, waarin ik hen herkende van verre, ziende met ontzette blik. L.P.J. BRAAT Vorige Volgende