Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Vers Nu komt de tijd, dat ik naar de aarde keer en mijn gelaat gewen aan hare voren. Ik minde haar sappen en haar bronstig lied. Nu zal haar diepte mij bekoren. Haar diepte, die de stilte bergt en het gewaad zal worden van mijn leden, die met mijn hart en lied vergroeien moet wijl zij nog sappen zuigt uit mijn verstorven bloed. Haar diepte, die soms huivrend lokt, haar zware geuren mengt met mijne wankelschreden, tot ik, doordrongen van dit wrange gif, in 't levend lichaam reeds het doodsmerk grif. JULIA TULKENS Vorige Volgende