Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] [Gedichten] Wij voor de toonbank Bij 't eeuwenoud buffet waarvoor wij ons verdringen is het verboden om te schreeuwen of te zingen. Soms verheft één zijn stem, hij is nog lang niet dronken, hij wil alleen - maar hem wordt ijlings bijgeschonken. Daar in de hoek staat hij op die alleen zal spréken, de Juffrouw vult zijn glas en terstond blijft hij steken. Waarom verdringt men zich? Elk heeft een eigen reden: de Juffrouw of de drank, maar niemand is tevreden. Want ieder wil zijn stem verheffen om te zingen, te zingen van 't buffet waarvoor wij ons verdringen. Soms vormen wij een koor al zijn wij niets vergeten: wij worden als één man zingend eruit gesmeten. Dan wankelen wij langs de vreeselijke straten, geen mensch kan iets verstaan van wat wij samen praten - Geen sterveling begrijpt wat elk van ons moet lijden, voordat de groote agent ons naar 't Bureau komt leiden. [pagina 63] [p. 63] * De waterstraal van de fontein moge altijd opgetogen zijn en mijn gezicht verkoelen, maar wanneer zal ik door mijn hoed en door mijn huid den koelen groet van Hein den Dood gevoelen? * Ik hoorde Kreisler eens spelen, zoo schoon en zoo vreeselijk hoog, dat een muzikale bleekheid over mijn aangezicht toog. En de climax bleef maar klimmen, ik begreep al lang niet meer hoe. Aan een kennis, tevens kenner, vroeg ik zacht: Waar moet het naar toe? Hij bleef mij het antwoord schuldig - daar Kreisler zijn aanloop nam en op al zijn negen vingers reeds neerkwam óver den kam. En nog verder ging diens streven - daar ontlokte hij aan zijn boord, zoo hoog en wit gesteven, een toonhoogte, ongehoord. En daàr ging het al naar binnen, daar juichte, eind'lijk, het hart - Marie, als je dàt gehoord had, dan zweeg je nù niet zoo hard. [pagina 64] [p. 64] * Ik las in een luwe duinpan haar mijn laatste verzen voor, wijl eén rij verder de golven geen antwoord wisten, in koor - Zij lag bleek naar mij te luist'ren, doch schrok zich een kleur als een boei, toen een leeuwerik van het lachen bijna de zee in woei. ERIC VAN DER STEEN. Vorige Volgende