Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] [Gedichten] Aurora Ik lig te bed; het mes blinkt in den jongen morgen en lokt verzet in 't nachtgewicht dat ik moet worgen. Na moedernacht zoogt mij een simber-milde min; na blinde nacht laaft een verneedrend dagbegin. Ik drink en weet; de dagman neurt den avondstond; de nacht zoet haren donkren mond voor té veel' leed. Nacht In het maanlicht zijn heuvels en kimmen ontwricht. Schichtige kimmen en schrikvissen klimmen uit de diepzee en de schrik klimt over de heuvelrij mee. De goudvis in de maan staat zwaaiend met zijn valse vaan te puilen nu de uilen zwijgen storeloos stijgend en drommen vederpakken dreigen. [pagina 46] [p. 46] Laus rerum Boek, ledig blad en kruik die wachtend op de tafel staan! ook zonder uw verliefd gebruik waart ge mij aandoenlik toegedaan: gij zult mij eigenwillig niet ontvallen gij zult niet buiten mij dringen uw ondoorgrondelik bestaan. Want dit is het wonder aller simpele dingen: zij leven onze nood in 't zelfde huis naar dezelfde dood. Maar als de Dood eenmaal tastend daar is benauwt een lijk reeds de kille inventaris. Chatiment de l'orgueil (Baudelaire) Hij heeft het rond probleem tot schiftens toe doordacht, D'onnoozle maan in eindloos triomferen zich toegemeten en verkracht, Hijgend beklommen toren gelaten voor de ijlt' en 't lokkend blauw Der suizlende vormloosheid; alsdan bij een te blonde vrouw Zuchtend - als een blind schip onwrikbaar in het zand gelopen -, Zijn nachtlik burgerloon gevonden, ver onder 't vermetel wanhopen. K.J. ROODUIJN Vorige Volgende