Werk. Jaargang 1
(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Goede vrijdagDe paarse doek is opgebonden,
De droge ratelslag gehoord;
Ik vlucht, mij jagen felle honden
En dertig zilverlingen voort.
In het door duivelen bemande
Geprikkelde en gierig vleesch,
Heeft Hij Zijn zoete kus doen branden
Na 't maal, toen Hij ons onderwees.
Wanhopend zoek ik wilder vlagen
Dan vrouwen en harmonica;
Mijn schedel droom ik stuk geslagen,
De holten door grijnst Golgotha.
| |
[pagina 3]
| |
PaaschmorgenDe groef stond wit van licht.
Dan, met den steen in tweegevecht,
Ging Hij er door, lachend, loodrecht,
Als had Hij geen gewicht.
Ik denk: mijn hart is steen.
Hij zegt: door u niet regelrecht ,
Ik brànd Mij door u heen.
| |
Antwoord‘Je loopt dood in je steenen gedichten;
Voert geen weg uit dit somber ravijn?’
- Ik blijf hier, en hier zal ik dichten;
Steen ben ik, en steen wil ik zijn. -
ED. HOORNIK |
|