Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Nummer 5] De zieke blanke Een hooge neger draagt de zieke man naar buiten - de neger ruikt naar natte rook en zweet - en legt hem in de lange stoel een plaid om zijn geminachte, verwelkte kuiten. Hij krijgt een zonnescherm boven zijn blonde hoofd, zijn lichte oogen zijn beschaamd en dreigend, zoo snel hij kan neemt hij zijn boek op, bleek en hijgend en na een half uur lezen is de ergste haat gedoofd. Dan moet hij, starend over 't droge gras, herleven de angst en woede, die hem iedre ochtend kwelt wanneer de neger hem met zacht geweld de gave armen om zijn maagre lichaam slaat en even pralend met hem op de warme voorstoep staat wreed en zachtzinnig lachend om zijn hevig beven... Hij haat dichtbij de breede tanden de open neus, de lippen, dik, gebarsten, en wendt snel zijn blik: en haat zijn eigen schoone handen. De lust zijn slaaf te overwinnen doodsangst om in zijn sterke greep kapot te gaan doen hem de ergste kwellingen verzinnen. Hardop. Hij weet, dat hij niet wordt verstaan. Maar na een poos, weer tot zichzelf gekomen na een verholen en vijandig loeren ontspant zijn lichaam zich - half in zijn droomen hoort hij, 't geluid is droevig en vertrouwd, het warme, binnensmondsche koeren van duiven in 't nabije woud. Hij fluistert met gesloten oogen, trotsche woorden tegen de neger, die onschuldig gaapt en later op zijn rug met open armen slaapt: als ik weer sterk ben, arme slaaf, dan zal ik je vermoorden. M. VASALIS Vorige Volgende