| |
| |
| |
Polyphoto
(Slot)
Lotsgestalten
De jongeling is vijftien jaar.
Hoe licht zet hij zijn vele wenschen in daden om, maar hoe? Men zou hem den naïeven dilettant kunnen noemen.
De jongeling is zestien jaar. Hij doet zijn eerste ‘aarzelende stappen’. Aarzeling? De jeugd kent dat niet. Zij is op benijdenswaardige wijze overmoedig. Zij maakt haar enorm tekort aan technische kennis bijna goed door durf. O, nog eens zoo jong te zijn, om zich over alle moeilijkheden, alle bezwaren zoo gemakkelijk heen te kunnen zetten. Later sleuren we zoo'n ballast ‘wijsheid’ mee, dat we niet meer kunnen handelen.
De jongeling is zeventien jaar. Hij schrijft zijn eerste verzen. Hij droomt er van, eens Kloos te evenaren. Zijn ‘dichtersgloed’ beteekent niets anders dan den afglans van het vuur van bewonderde dichters.
De jongeman is 18, 19 en 20 jaar. Al de ‘scheppende’ krachten, die in hem broeiden en die hij dacht te besteden aan het schrijven van poëzie, verbruikt hij bij het neerpennen van vrachten liefdebrieven.
Hij bemint een meisje en hij geeft zijn eerste ‘penne-vruchtje’ uit. Nooit scheen het Leven hem zoo heerlijk toe. Maar de moeilijkheden stapelen zich dadelijk op: de ouders van het meisje willen deze vervoerende vrijagelyriek zoo spoedig mogelijk zien omgezet in het kloeke, practische proza van een huwelijk met positie; en tot overmaat van ramp geeft de kritiek den jongen ‘Muzenzoon’ een flink standje. Van het boekje blijft er niets meer over dan een paar goedgekeurde verzen. Voor het overige gewaagt men van ‘verdrongen geslachtsdrift, waar de Burgerlijke Stand en de Kerk een beter middel voor weten dan de Literatuur.’ Met de razernij en de wanhoop in het hart verwenscht de jongeman alle kritiek. Zij lijkt hem de
| |
| |
schoonmoeder der literatuur, die de vreugde van de jonge schrijvenden steeds komt storen; of de spin, die uit boosheid omdat ze geen poëzievlinder of prozavlieg werd alle beestjes in haar netten lokt en daar de slachtoffers ‘recenseert’ op de haar eigen, wreede wijze. Dwaze vliegjes, die in haar net terecht komt...
Maar de jongeman, in tegenstelling met bijna al zijn vrienden die er het litteraire bijltje bij neergelegd hebben, lanceert een tweede boekje verzen, uit onzekerder ziel geboren.
De criticus, die in zich de manieën van een rechter cultiveert en aan het heil en de veiligheid van de litteraire menschheid denkt, oordeelt: - Die jongeman is onverbeterlijk, een recidivist, ik zal hem zwaarder straffen! ‘In mijn dertigjarige loopbaan van recensent heb ik zelden zoo'n onooglijke vod onder handen moeten nemen’.
De jongeman is knock-out geslagen. Uit schaamte over hun zonderlinge reïncarnatie zijn de geesten van alle door hem geliefde dichters hem ontvloden. Hij voelt zich de ellendigste aller stervelingen. Verwezenlijken? Hij realiseerde alleen zijn ondergang als dichter. Zie hem daar versuft en lusteloos liggen. Gelukkig niet op den bodem van de Icarische Zee, maar in zijn zetel. Hij zal niet meer schrijven. Waartoe dient dit kwellende bedrijf? Waarom roekeloos-recht op het doel afgaan, als de einder een kloof, de leegte en den val verbergt?
Laten wij nu leven zonder literatuur.
Mijn jeugd is de Zondag van 't leven geweest. Ik zag alles zoo schoon en ik ging op in het feest. Ik ried de bekommeringen niet achter de propere zondagsvoorhoofden; ik zag de vuile werkhanden niet, die in onexpressieve handschoenen staken; ik dacht niet aan eelten, blaren en likdoorns, welke door de parmantige damesschoentjes werden verborgen; ik wist niet dat er harige mannenborsten achter de valsche boordjes en plastrons verscholen zaten. Ik at onnadenkend het zuur gewonnen brood, daarom verteerde ik het zoo prachtig. Er bleef me veel leed, veel last gespaard. Ik werd overweldigd door den bloei van de kunst, maar stelde me haar tragen, onderaardschen
| |
| |
groei niet voor. Ik wist niet hoevele bloesems teloor moeten gaan, om het rijp worden van één schoone vrucht toe te laten.
De Maandagochtend bracht mij de ontnuchtering, ik die me den Zondag tot dronkenschap toe had verzadigd!
De zon herinnerde me te veel aan mijn dichtersambitie, ik verkoos nu in de schaduw te leven. Ik droomde, ik zwierf, ik reisde, ik mijmerde, ik genoot intiem en bescheiden, ik liet niets meer van me hooren. Dit zijn de zachte, sensitieve jaren geweest, de jaren van bescheiden avontuur.
Maar zie, in deze stilte kruipt het litteraire bloed, sijpelt het traag voort, daar waar het de gewoonte van het vloeien heeft verloren.
De maan komt op en met het wassen der maan groeit in mij weer de hoop. De jaren van avontuur, mijn ontvluchtingsjaren, hebben nu lang genoeg geduurd. Ik word ongeduldig om opnieuw op eigen bodem te stappen.
Ik heb gereisd door Ruslands litteraire steppen, ik liep de poesta af van Hongarije's boeken, ik reed met veel comfort door Duitsche, Engelsche en Fransche letteren, ik snoof den harsgeur op van de zuivere Skandinavische kunstwouden, ik verkende Spaansche en Italiaansche litteraire hoog- en laagvlakten. Wat gebeurde er intusschen in mijn eigen land?
De Maandagavond van mijn leven stond in het teeken van den terugkeer. Ik ben dertig jaar.
De Dinsdag belooft weinig goeds. Pas kwam ik in mijn land terug, of ik werd op wantrouwen onthaald. Wie is die vreemdeling, die zich afzijdig houdt en het gemoedelijke onder-onsje komt storen?
Ik voel me plotseling volkomen thuis in het litteraire bosch, waar ik goed gewapend op jacht uittrek.
Maar zie, vanwaar die aanval op mijn vermaledijden naam? Welke struikroover doet hier het geboomte weergalmen met een bespotting van mijn plebejersnaam?
Als een echo schudt dit treiteren in het gebergte van mijn onderbewustzijn een lawine van herinneringen
| |
| |
los. Het ergert me zooals het aanhoudende ‘Blaaskaak’-roepen Baas Ganzendonk irriteerde.
Dit is te veel. Uit het verre verleden komen al de plagerijen, de pesterijen waarop mijn naam en ik werden onthaald, als kwelduiveltjes naar me toegeloopen.
Dit wordt het Serajewo van mijn leven. Ik ontketen zoo'noodig een litterairen wereldoorlog op de terreinen van Vlaanderen, Brabant en de Kempen, die zich nog wel het internationaal roode bloed zullen herinneren. Ik steek desnoods, als een nieuwe Attila, een nieuwe Djengis Khan, een nieuwe Tamerlan, dit bosch in brand.
Dezen avond nog stuur ik u het ultimatum, gij, houders van kliekjeskroegen, vriendjeskapelletjes, litteraire zeeverclubjes, spelers van totentrekkerstooneel, inrichters van Hoogdagen van Lagen Literatuurdruk!
Ik zal mijn vliegers op uw streek afsturen.
Bedekt maar uw vuile ziekenhuizen vol litteraire wanprodukten, foetussen, misbaksels, invaliden, maniakken, bekeerde kommunisten en bordeelbezoekende estheetjes met de Heilige Beschermvlag van de Goddelijke Vlaamsche Literatuur, met een zucht van verlichting zal ik er tientallen bommen op terecht laten komen.
Blaast maar de bruggen op tusschen uw gebied en het mijne, mijn genietroepen leggen in minder dan een nacht overal noodbruggen. Het uur van uw einde wordt daarmede enkel een etmaal uitgesteld.
Mijn kritiek-infanterie zal uw terreinen verkennen, zoodat géén beekje, géén wegeltje, géén steen, géén struik, géén zandkorrel op uw overigens schralen grond mij onbekend zal blijven.
Mijn argumenten- en bewijzen-artillerie heeft bevel gekregen u eerst maar schrik aan te jagen en pas later, zoo gij u niet overgeeft, u met het grof geschut te achtervolgen.
Moest het gebeuren, dat gij over meer wapens, over meer springstof beschikt dan ik, zoo zal ik alvorens te sneuvelen toch nog met spek schieten om de eer te redden.
Ik herhaal de oude, fanatieke leuze: Wie niet met mij meegaat, is tegen mij! Ik ken geen lauwen meer, geen uiterlijk condoleëerende, maar innerlijk zich amuseerende belangstellenden.
| |
| |
Mijn Vlaamsche lamme-goedzakkigheid gehoorzaamt aan een verblind-dwaas-subliem espagnolisme van de ziel.
Mars, die zijn wapens scherpt...
Christus, die zijn zachtheid vergat om de sjacheraars uit den tempel te jagen...
Hercules, die den smerigen Augiasstal kuischt...
De gevaarlijkste dag van mijn leven. Woensdag, Beursdag. Dit is een slagveld waar geen wapens baten. Met list en berekening wordt hier gewerkt.
Ik wil een boek uitgeven met het relaas van mijn litteraire veldslagen en schermutselingen. Ik schrijf aan een paar uitgevers. Geen antwoord.
Ten einde raad stuur ik een brief aan de groote firma ‘De Glimlachende Mercurius’ en ik stel zelfs voor in de helft van de kosten tusschen te komen. Nu volgt er antwoord:
Drukkerij-Uitgeverij
DE GLIMLACHENDE MERCURIUS
-
Telefoon: 100000
Handelsregister: 11111
Postchecknr: 22. 22. 22
-
Afd. Transacties
-
Stad, postdatum.
WelEd. Heer J. Schepens,
straat, nummer,
Stad.
GEACHTE HEER,
Uw geëerd schrijven van 12 dezer is in ons bezit.
Met een deelname voor de helft van de kosten, moeten wij er niet aan denken Uw boek uit te geven. U kent de toestanden. Het is dus niet noodig daar verder over uit te weiden.
We zijn echter zoo vrij U een opgave voor het drukken van Uw boek voor te stellen: 500 exx., formaat 15.50 × 21 cm., letter Nobel Antiek 10 punt vet met 2 punt interlinie (letterproef hieringesloten), bladspiegel 24 cic. × 34 cic., 34 regels per blz. Omvang
| |
| |
250 blz., waarvan 240 blz. tekst, papier: Esparto, waarvan benaderend monster inliggend. Omslag van goede kwaliteit, een of twee kleuren (geen clichékosten voorzien). Voor 5.000 fr.
Wij hopen dat deze prijs voor U interessant blijft en teekenen, in afwachting van Uw geëerd antwoord,
Namens de N.V. Uitg. Mij.
‘De Glimlachende Mercurius’,
De Directeur,
Onleesbaar.
Ik ben zoo vrij geweest den vriendelijken uitgeverdrukker geen teeken van leven meer te geven. Als ik hem ooit ontmoet, zal ik hem zeggen, dat ik ongeneeslijk verstoken ben van Mercuriaansche eigenschappen, ondanks het feit dat ik op 28 Mei 1909 werd geboren.
Niet die Woensdag, maar déze Donderdag is de hachelijkste van mijn bestaan. Tien jaren lang streed ik. Nu ben ik veertig jaar. Ik heersch en van op het balkon van mijn paleis spreek ik U allen toe:
Wij hebben den goeden strijd gestreden en op alle fronten gewonnen. Wij zullen onze dooden glorierijk herdenken en Gij, Vrouwen, zult ze beweenen. ík kom U niet beklagen, maar troosten.
Zij, die vielen, zullen in een Pantheon-Bloemlezing worden vereeuwigd. Er is nu geen spraak meer, dat wij de deuren van het Litteraire Huis inbeuken en de lokalen van de Akademiën moeten bezetten. Alles is verlaten en de zetels wachten op nieuwe menschen. Onze triomfantelijke intrede doen we weldra.
Er zal rechtvaardigheid heerschen van de Noordzee tot aan de Maas, nu wij er zijn. God is met ons. We zullen ons inspannen om een rijke literatuur uit den grond te stampen, maar zoo we daar niet zouden in slagen, zullen we alleszins goede wethouders zijn geweest. Het Recht, Ons Recht, zal steeds zegevieren. Maar waarom zouden we niet slagen, God is immers met ons!
We blijven, o Zeus, Uw trouwe dienaars, terwijl de verdorvenen, die voor ons de kunst tot verval en ontaarding voerden, boeven en Joden waren in een litterair vod- | |
| |
denpakje. O Zeus, geef ons kracht, nu Gij ons reeds de macht hebt geschonken, geef ons den adelaarsblik van den overwinnaar, waarin onze volgelingen alle afwezigheid van vrees, achterdocht en wantrouwen kunnen lezen, geef ons de nobele allures en bewegingen van hen, die door hun kracht en hun vertrouwen in Uw oppermacht op den bergtop van 't leven zijn gekomen, geef ons die zekerheid in daad en woord, dat elkeen onze regeering weldadig vindt.
We zullen de Kunst een eeredienst bezorgen, zoodat eeuwen later door de artisten van de gansche wereld over ons verlicht despotisme nog met eerbied en heimwee zal worden gesproken. Onze weldoende macht zal stralen over onze hoofden, over ons gouden tijdperk, over alle eeuwen.
We zullen een wet afkondigen, waarbij aan den kunstenaar, die naar het voorbeeld van Zeus werd geschapen en scheppen kan, dezelfde eer wordt verschuldigd als aan de andere grooten. Wij blijven den democratischen regeeringsvorm getrouw, maar we kunnen het niet langer dulden dat deze democratie den Geest, het Gevoel, de Ziel naar omlaag trekt. Dat IS trouwens geen democratie, waar de handarbeider mag eischen en de intellectueel zelfs met smeeken niets bekomt, waar de brouwers de politiek met hun bier kanaliseeren, waar het volk niet genoeg gebruik maakt van zijn Vrijheid om zich te verheffen, waar alle macht kortom uit het Volk komt.
Het Volk is zeker machtig, want het Volk zijn WIJ!
Het is niet mogelijk nu reeds AL de weldaden op te sommen, al de hervormingen uit te werken, die tijdens onze Regeering zullen geschieden. De Kunstenaar moet in de maatschappij terug de plaats hebben, die hij ingevolge zijn aanleg eenmaal had en die men hem nooit had mogen ontnemen. Men heeft hem gedurende eeuwen bestolen, maar wij kunnen niet handelen met terugwerkende kracht. Alleen een zoo onpopulaire instelling als de fiscus durft dat aan. Moest ik in mij de ziel van een fiscard dragen, ik zou het wellicht doen, maar dan zou ik niets voor de Kunst voelen. Cijfer en Steekkaart sluiten bloed en leven uit, ze zuigen 't op tot den laatsten druppel.
| |
| |
Het ligt ook in onze bedoeling een plan uit te werken tot Regeling van den Roem, een soort Contingenteering van het Genie. Het kan niet zijn, dat de eene kunstenaar tien standbeelden ‘bezit’ en gedurende eeuwen van zijn gebeeldhouwden roem kan ‘genieten’, terwijl de andere niet eens zijn Verzamelde Werken ‘zag’ verschijnen.
Ik zal een wet uitwerken, waarbij bevolen wordt dat géén standbeeld langer dan een eeuw mag blijven ‘leven’. Met het brons van het oude kan een nieuw beeld worden gegoten. Vernieuwing der menschheid, nieuwe ideeën, voor nieuwe geslachten thans nieuwe helden. De grootste nieuwigheid van alle tijden: de steenen of bronzen reïncarnatie, een Westersche toepassing op een Oostersch thema...
En Clovis smolt tot Pepijn van Landen en Pepijn van Landen kwam als Karel Martel terug en Karel Martel dook onder in Karlemanje en Karlemanje werd Karel de Kale en Karel de Kale verdween in Godfried van Bouillon en Godfried van Bouillon veranderde in Filips van den Elzas en Filips van den Elzas groeide tot Boudewijn van Constantinopel (Even ademhalen!). En Boudewijn van Constantinopel smolt tot Jakob van Artevelde en Jakob van Artevelde kwam als Filips de Stoute terug en Filips de Stoute dook onder in Maria van Burgondië en Maria van Burgondië werd Keizer Karel en Keizer Karel verdween in Albrecht-Isabella en Albrecht-Isabella veranderden in Maria-Theresia en Maria-Theresia groeide tot Leopold II en Leopold II zag Henri Pirenne geboren worden en hiermee was de Histoire de Belgique volledig...
Dit historisch haasje-over spelen heeft ook zijn practisch belang, geen bronsschimmel meer.
Voor het oprichten van monumenten aan pas overleden genieën zou niet toegelaten worden, dat de familie geldelijk tusschenkomt en er aldus een eigen glorificatie van maakt. Het VOLK huldigt en het volk zijn WIJ! Het is ook niet ernstig, dat het eene beeld een stoel krijgt en het andere altijd recht moet staan; dat de eene beroemde man ten voeten uit wordt afgebeeld, terwijl den anderen
| |
| |
de riem onder het hart wordt afgesneden omdat hij geen buik meer heeft; dat de eene gansch alleen staat, terwijl de andere een aangenaam gevolg van drie eeuwig naakte en eeuwig jonge vrouwen bezit, zoodat zijn verlangen ook eeuwig kuisch, alhoewel eeuwig onrustig blijft.
Ik zou, ik zou, ja ik zou wel den heelen nacht nog kunnen spreken over al de hervormingen, die ik van plan ben uit te voeren voor de tien jaar, dat ge mij uitgeroepen hebt als Leider voor Kultus, Kunst en Kultuur.
Gaat nu allen in Vrede huis- of caféwaarts. Ik wensch u goeden nacht!
Ik bleef nog een oogenblik op het balkon staan om de duizenden heilkreten met een rustigen glimlach te beantwoorden.
Dan zette ik me opnieuw aan 't werk. De laatste uitroepen stierven uit in den nacht.
Volgende verordening liet ik nog vóór de morgenschemering op alle openbare gebouwen plakken:
| |
Verordening
De Leider voor Kultus, Kunst en Kultuur,
Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden,
HEIL,
Gelet op Onze besluiten van 1-2-50; 2-3-51 en 3-3-51; 4-5-52; 16-6-53 en 23-7-54;
Herzien de bepalingen tot beteugeling van Kunstenaarsschennis;
Op voordracht van den Hoogeren Raad voor Kultus, Kunst en Kultuur,
WIJ HEBBEN BESLOTEN EN WIJ BESLUITEN:
ARTIKEL EEN. - Niemand mag het kunstenaars lastig maken.
Sanktie: Wie tegen dit besluit zondigt, zal als slaaf bij een artist worden gestuurd.
ARTIKEL 2. - De dagbladen mogen het volk met niet meer dan 1 blz. sport-berichten per dag vergiftigen.
Sanktie: Wie een grooter dosis toedient, wordt drie maal door zijn rotatiepers gedraaid. Zoo hij recidiveert zal het vonnis op zijn
| |
| |
geplet lichaam worden gedrukt. Onze opblazingsdiensten zorgen er daarna voor dat hij opnieuw driedimensionnaal wordt.
ARTIKEL 3. - Het wordt aan fabrikanten en handelaars verboden, in hun verpakking van allerlei waren, nog prentjes met de afbeelding van zg. ‘sporthelden’ te steken. Renners en boksers hebben het recht niet aanspraak te maken op een vereeringskultus.
Sanktie: De fabriek (of winkel) van den overtreder wordt nationaal bezit.
ARTIKEL 4. - De derde blz. van elke krant zal elken dag aan kultureele aangelegenheden zijn gewijd. Het is tevens verboden foto's van lijken in de bladen te publiceeren.
Sanktie: De uitgave wordt een maand of meer geschorst.
ARTIKEL 5. - Het is verboden in een roman of eenig ander drukwerk den artist als een gedegenereerde, zwak- of krankzinnige voor te stellen, uit te beelden of uit te kleeden. Voor bijzondere gevallen, toelating vragen aan het Secretariaat van den Hoogeren Raad voor Kultus, Kunst en Kultuur.
Sanktie: De overtreder wordt tot meditatie over zijn lichtzinnigheid tijdelijk in een gekkenhuis gestopt, waar hij in de gelegenheid wordt gesteld om ECHTE gekken te bestudeeren.
ARTIKEL 6. - Onze Secretaris van den Hoogeren Raad voor Kultus, Kunst en Kultuur is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Pronkstad, 10 September '54.
En toen de Donderdagavond van mijn leven voorbij was, had ik de vijftig jaar bereikt.
Ik had vele hervormingen ingevoerd, enkele vrienden gewonnen voor even veel die ik verloor, maar millioenen vijanden gekregen.
Ik sprak en handelde veel en voerde uit wat ik zei. Ik verwezenlijkte op het maatschappelijke plan in die tien jaren tijds al de projekten, hersenschimmen en stokpaardjes, die ik in den loop van twintig jaar in mezelf had gekoesterd. Ik had den kultus voor kunst en kultuur hersteld en soms met geweld opgedrongen. Ik zelf had geen tijd meer gehad om iets te scheppen, om nog na te denken. Ik was al die jaren een bevelmachine geweest. Ik werd het heerschen beu. Ik had nu ervaren, dat macht de laatste hersenschim is, waarvoor de man vele krachten nutteloos verspilt.
En toen er een kleine opstand onder mijn getrouwen begon te smeulen, trad ik uit eigen beweging af en droeg
| |
| |
de macht over op mijn trouwsten volgeling, die niet de verstandigste maar de aanhankelijkste was en dien ik uit menschelijke zwakheid boven mijn schranderste helpers verkoos.
Ik zette me weer aan 't schrijven. Ik moest me nu haasten om den verloren tijd al schrijvend in te halen, zooals ik het nu den beroemden Marcel Proust nazeg, voor wien ik een standbeeld liet oprichten, gegoten uit het bronzen lichaam van Racine.
En dit werd de Vrijdag van mijn leven, de schraalste dag, de rijkste aan ontberingen, maar ook aan innerlijke voldoening, omdat een mensch zich in zijn boeken uitte met den angst dat het weldra te laat zou kunnen zijn...
De avond van het bestaan treedt stil en weldadig in. O kalmpjes aan, kalmpjes aan... De rust zal lang duren, zij is pas begonnen.
Herinner u het prettige verpoozingsmoment, dat zich elken dag tusschen vijf en zes uur 's avonds localiseerde. De slaperig-zware namiddag is voorbij, de geest ontwaakt frisch uit de lichamelijke loomheid, uit het vegetatieve soezen.
De avond geeft het rustigste, mooiste en evenwichtigste beeld van den dag. Zelfs de donkerste wolken worden dan met mild zonnelicht beschenen.
Nu pas kan ik mijn leven kalm overzien.
In mijn werkkamer staat kast naast kast vol boeken. Geen plaats meer voor het licht, dat over planken en boekenruggen in een paar dunne straaltjes naar me toekruipt.
De planken kraken, de boekenregimenten houden slapend stand. Soms valt er een uit de rij achterover. Het sleept in zijn val millioenen stofjes mee.
De planken kraken. Als ik in mijn kamer heen en weer stap, op zoek naar een idee, op jacht naar een verstoppertje-spelende herinnering aan de grens van weten en onderbewustzijn, hoor ik de dreigende, droge notenkrakersmuziek van hout, karton en anemiek papier.
Ik heb me ingegraven in de Wetenschap.
Geen moeite was me te veel om mijn honger naar
| |
| |
kennis te stillen. Maar hoe meer ik verslond, hoe grooter mijn honger werd; hoemeer ik naar het Licht verlangde, de Waarheid, het Waarom van alles, hoemeer de boeken aangroeiden tot een massa, die me het eenvoudige zonnelicht, afstraling wellicht van het ware Licht, ontnam.
Moet ons lichaam dan door aarde bedekt zijn en onze geest achter een muur van boeken verscholen, om het Licht te kennen?
De worm knaagt aan mijn boeken, maar nog niet aan mijn geest. Hij knaagt in de aarde. Mijn lichaam krijgt hij niet. Ik laat me verbranden. O, ja, laten wij dat vlug opzoeken. Knaagt de worm eigenlijk, of is dit nog een van die valsche rhetorische denkbeelden zooals het zingenn van de krekels?
Ik heb het geweten, ben het weer lang vergeten.
Ik vind het boek nu niet.
Misschien zal ik nu weldra sterven zonder te weten of een worm feitelijk knaagt. Ratten en muizen en een slecht geweten knagen alleszins.
Ik geloof dat de worm zuigt, ja met zuignapjes. Ik zal dan maar sterven met de hoop, dat hij zuigt. O, het kan me heusch niet schelen, want ik laat me verbranden. Ik wil aan geen wormen meer denken.
Door de crematie wil ik OOK MIJN LICHAAM van den doem der donkere aarde bevrijden en de zwaartekracht verschalken. De wind, de lichte wind, de speelsche wind zal me helpen. Ik wil dat mijn asch gestrooid wordt te Gent, mijn stad, over de Vrijdagmarkt, mijn plein, omdat ik daar altijd herinnerd werd aan de drie symbolen, die mijn leven beheerschten:
het WILLEMSFONDS, de vrije, blije Geest, de Elite,
ANSEELE, het Hart, het Volk,
en
ARTEVELDE,
de
WIL,
de
MACHT
van Vlaanderens hoofdstad.
JAN SCHEPENS
|
|