Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] [Gedichten] Zuilenheilige Hij is alleen, de hemel wil hem niet, de aarde is hem op zijn zuil vergeten, alleen de gele vette maden vreten gezapig voort, hun stoort dit alles niet, omdat ze niets van hoger dingen weten, van God noch liefde, vreugde noch verdriet, en wat de mens zo verder nog beziet als waardevoller dan het daaglijks eten. Zijn benen zijn van 't zitten dor en stijf, zijn nagels zijn vergroeid tot kromme klauwen en zijn verzakte schouderpaar beschouwen de raven als een passend nachtverblijf. Zo zal hij zitten tot in 't eind der dagen bazuingeschal hem van zijn zuil zal jagen. Afscheid Men zegt wat liefs, hoewel men heel goed weet, dat wat men eigenlijk zou moeten zeggen al met geen woorden meer is uit te leggen, en dat men, waar 't op aankomt, juist vergeet. - Wij stonden zwijgend in ons hart te dreggen naar oude liefde, maar er kwam slechts leed, toen plotseling de trein 't station inreed en er geen tijd meer was om iets te zeggen van wat opeens zo overduidelijk was, alsof het nooit verloren was geweest, zo gaaf en groot als nimmer van tevoren. De trein vertrok in een verwoed tempeest van bruut lawaai, dat pijn deed aan de oren. Op onze lippen kleefde bittre as. THEO VAN BAAREN Vorige Volgende