| |
| |
| |
[Gedichten]
Het geluk is een harde passie
Ik schreef verscheidene gedichten
waar ik idealistisch sprak
dat nimmer iets mij zal vernichten.
'k Ervaar het - groot - uit kleine dingen,
dat ik het nog te bravig zei,
dat ik mijn woorden hard moet maken
als 't hardste hier in mij.
Jawel, ik wil met ziel en voeten,
op iedre wijs, voor 't beste wel,
de dingen houden, scheppen, wroeten.
dat beide resumé's van 't leven,
dat arbeid en genegenheid,
mij slaan, mij misdoen, mij begeven, -
wat zal ik doen, dien tijd?
O zeker, 'k zal die oogenblikken
eerst bloeden om het wreed verraad
en woest en droog er dan om snikken.
Maar blijven: mijn soldaat.
Want nooit zal wat-ook dit verandren:
mijn eeredienst voor 't eigen Ik,
als eenheidskern van al het andre,
geen zelfzucht, maar mystiek.
ík zal mij vastklemmen, bezonnen,
dóórvechten om het meesterstuk,
en sterven, zoo geen winner, onverwonnen!
| |
| |
| |
Geen post van jou
Er kwam vandaag geen post van jou,
hoe ik ook rondliep, heb gekeken,
den bode bijna smeeken wou,
de leege bus aan stukken breken,
er kwam geen post, geen woord van jou...
Ik zit er wee en droef van neder;
ziedaar hoe dwaas ik van je hou!
Ofschoon je mij telefoneerde:
ik schreef je wèl, je krijgt het gauw!
blijft er in mij een kindje pruilen:
er kwam geen post, geen post van jou!
zoo dwaas en droef, om bij te huilen.
'k Dacht nooit dat dit gebeuren zou,
dit hunkren tegen alle rede,
dit zóó beminnen van een vrouw,
en dit onbillijk droef-zijn mede.
Er kwam vandaag geen post van jou,
en laat dit mij een proeve wezen,
dat 'k jou weer beter lieven zou,
als hij die nimmer heeft te vreezen,
omdat hij niet een vreemde vrouw
bemint, maar dichter is en sterker,
en in zijn ziel haar ziele houdt,
en 't leven schept als in zijn werken.
| |
| |
| |
Het prille lied
mijn vrouwe, lang geleden,
maar kwam, uit vaag gevoel
voor 's levens droomend treden
langs wegen naar een doel.
Ik zong je d'eigen tweede,
die rijk èn streng omlijnt,
den halfmensch waar ik mede
weer kleine God zou zijn,
in arbeid, strijd, geluk,
mensch-groot te zijn, en vredig
Ik zong je mij, volledigd,
mijn bloed en heiligheid,
mijn zwaard, mijn kruis, mijn schede,
moest ik het zingen weder,
waarin het werd tot rede,
gegaan zijt met mij mede.
Mijn vrouwe, verblijf mij
in God, krijgt alles weder.
| |
| |
| |
Na-kerstmis
het boompje, de geschenken,
terug, en 'k lag te denken
dat ik, in 't haastig leven,
Ik voeld' een stille pijne
en heb een traan geweend,
en dan mijn hart gezonden
door 't windig duister heen,
tot in de straat waar slapend
je huis stond in de sneeuw.
En 't was opnieuw een knape
die in 't vertrekje drong,
hartkloppend, door den donker,
en voor het boompje stond
waarop zijn oogen blonken,
en vroom, en tak voor tak,
vol aandacht stond te streelen
al 't liefs dat j'er aan stak,
En 't was een groot beminner
stil zoenend en zeer innig
op 't slapend voorhoofd lei,
te slapen in den Heere...
JOHAN DAISNE
|
|