| |
| |
| |
Polyfoto
(Vervolg)
Wezensgestalten
Ik heb honger, maar ik zal niet vragen. Leest gij den nood dan in mijn oogen niet?
Ik ben te fier om te smeeken, te schuchter om mijn stem te laten hooren, te beschaamd om woorden zwaar van slijk en miserie.
Huist er een god misschien nog in mijn vleesch, werd ik voor andere werelden bestemd?
Nog liever verga ik, dan dat uw weldadigheid me gelijk zou stellen met het gemeen.
Ik zou sterven van schaamte, moest ik ten aanzien van allen uw eer van altruïst betalen, waar gij een mild, maar berekend publiek gebaar voor over hebt. Ik spuw op de gift, die u niet verarmt.
Je meurs de soif auprès de la fontaine, maar drinken zal ik niet, o Wereld, zoo lang ik weet dat Gij me ziet.
Ik honger naar een kus, Liefde, maar als ik U 's avonds slapend vind, U wekken zal ik niet.
Ik heb honger en dorst, maar ik zal niet vragen. Leest gij den nood dan in mijn oogen niet?
...Ik zal me voeden aan den wrok en drinken het verdriet.
(Wie uw naam, den gevel van uw persoon, bekladt, weet niet hoe erg hij u in opspraak brengt en zoo ge een schuchtere zijt, u verplicht in uw huis te blijven hokken. Zoo jaagt de ruwe massa al de gevoelige zielen den hoogmoed in, den Ivoren Toren van het trotsche zelfbewustzijn. De soortgenoot, die de uitroepen niet kan verdragen waarmede men hem rechtens zijn naam-kleed denkt te mogen begroeten, heeft vaarwel gezegd aan het grauwe genus met de hondsche manieren.
| |
| |
Het individualisme is geboren, het Ik heeft zich tegenover de massa in eigen vesting verschanst...)
Ik ben bezeten door den angst, dat de wereld me te kort zal doen. Ik kan het niet verhelpen en aan mijn medemenschen niet verbergen, maar ik wil steeds nummer één zijn.
Ik trek systematisch, eerst bewust en ten slotte onbewust, het laken naar mijn kant. Ik spreek in naam van de Menschheid, in naam van Europa, in naam van mijn vaderland, van mijn provincie, van mijn stad, van mijn wijk. Ik bedoel daar altijd mezelf mee.
Iets te moeten geven aan anderen, staat gelijk met het losrukken van een stuk vleesch uit mijn schrikachtig lichaam. Moest ik durven, ik voerde iederen dag een stukje van andermans rijkdom naar mijn huis. Ik ben zoozeer door hebzucht bezeten, dat ik de bedelaars hun vrijheid, om in de vuilnisbakken te mogen grabbelen, benijd; en ik vind het bijna diefstal telkens als ik iets van mijn eigen goed verbruik.
Veracht me niet, ik ben de mysticus van het bezit.
(Soms stond een ‘gevaarlijk’, een onbegrepen woord bovengaan een bladzijde van het woordenboek, monument van saaie wijsheid in onze oogen. Een aanwijzing, een spoor... De dolzinnige jacht op nieuwe, gekke, donkere uitdrukkingen. Het verdoken gelach van enkele deugnieten in de klas. Nieuwsgierigheid naar het leven, het LEVEN. In minder dan geen tijd kende de geheele klas het nieuwe woord. Zachte hilariteit. Dan weer de stille verveling...
In de encyclopedie leerde ik, voor het eerst op school, mijn voornaam waardeeren. Ik ondernam er mijn eerste denkbeeldige reis door Europa mee. Jan, Johan, Johannes, Jean, John, Johann, Ian, Jehan, Hans, Wannes, Joao, Juan, Giovanni, Iwan... als een vliegtuig over alle landen. In plaats van ondergeschikt aan den familienaam, overvleugelde hij hem in den tijd en in de ruimte.
Mijn voornaam liet me toe verder te droomen. Jan: een hoog wapperende vlag, een toren die alle weer trotseerde. Daar beneden, het lachen met mijn naam.
Het ik en de massa: Jan en Alleman.
Hoor het koncert van vloeken rond mijn ooren: Jandome, Janverdomme, Jandorie, Jandosie, Janstramme, Janstrafme, Janverstramme, Janverdijd, Janverdikke, Jan-mijn-voeten, Jan-mijn-kloefen...
Ze durven God niet aan
En zullen Jan maar slaan...)
| |
| |
Ik voel me zoo rijk, dat ik steeds geven wil.
Het menschdom moet wel slecht zijn, dat filozofen en moralisten de begrippen van straf en belooning in omloop hebben gebracht. Ik geef; en ik vraag geen belooning. Ik ben gelukkig. Ik jaag niet achter het geld. Mijn genoegens zijn rein. Ik doe het goede om het goede zelf.
Ik ben de dichter, die voor eigen voldoening zingt en geen erkenning verlangt. Ik zal mijn werk zelfs nooit laten drukken. Ik heb geen ambitie, geen arrogantie, geen pretentie. Ik keer alle eerbetoon den rug toe, ik houd nooit voordrachten over eigen werk. Het succes van anderen maakt me gelukkig, evenals hun negeeren van mijn bestaan.
Het hindert me niet, dat ze mij hier op de dertiende plaats hebben geduwd. Ik verdwijn, laat hen wat méér babbelen.
(Jan, het vertikale, Schepens het horizontale element. Zij vormen tesamen het kruis, waaraan men mij spijkeren, hoonen en martelen kon. Het kruis dat ik dragen moet en zwaar zou vinden, moest ik het leven als een Veurnsche Boetprocessie beschouwen.
Jan:
De lange, slanke slungel naast den vetten Schepens-papzak. De daad tegenover de pafferige rust;
De pelgrimsstaf, om de Schepens-loomheid voort te zeulen;
De toren aan de Schepens-kerk, waar de Polyfoto-Narcissus-Eeredienst wat lang begint te duren;
(Stemmen der tegenstanders: Zeer juist, zeer juist! En geschuif van stoelen.)
De vlag, waaronder de goedgevoede leeuw rust;
De balk, waaraan het geslachte beest hangt;
De boom, waaronder het stuk hoornvee ligt;
De triomfboog, waarachter zich de doolhof uitstrekt;
De snik ten slotte, die de heele malle Schepens-ellende me afperst...)
Waarom moest ik geboren worden, ik ben tot niets goeds in staat.
Zou de mensch slecht zijn... Waarom dan die drang naar hooger?
Zou de mensch goed zijn... Waarom dan die vergeefsche worsteling met zijn dierlijke instinkten?
| |
| |
En waarom dit onderscheid tusschen goed en kwaad, terwijl ze als twee broers zijn, die op mekaar gelijken, maar die men tegen elkaar heeft opgejaagd?
Waarom een maatschappij inrichten, die aan de wildernis herinnert, alleen op verfijnder wijze?
Waarom scholen? De menschheid wordt niet verstandiger.
Waarom gevangenissen? Zij wordt niet beter.
Waarom kerken? God laat zich nooit zien.
Waarom al die waaroms? Ik twijfel aan alles en aan den twijfel nog het meest...
De twijfelaar is de ontgoochelde minnaar van Mejuffrouw Beschouwing. Hij slaagt er niet in, zijn laddertje vast te hechten aan het balkon van den Hemel. Zal er iemand verschijnen? God, bijvoorbeeld, als een vreeselijk uitziende of als een gemoedelijke vader-van-dochters.
De twijfelaar, ondanks alles, hoopt.
Zekerheid zou hij willen in dit perpetuum mobile, ijzersterke, rotsvaste zekerheid.
(Geen enkele literatuurkenner verwart Stefan met Arnold Zweig, Thomas met Heinrich en nu ook nog Klaus Mann, Alfred met Robert Neumann, Charlotte met Emily Bronte en de drie gezusters Sitwell. Jean-Baptiste heeft zelfs, schijnt het, zijn faam te danken aan Jean-Jacques Rousseau, alhoewel het werk van Charles en Louis niet kon gered worden door dat van hun onderscheidenlijke vaders Victor Hugo en Jean Racine. - Waarom wenschen diezelfde literatuurkenners mij geluk, wanneer Piet Schepens, mijn lotsbroeder-in-de-literatuur en ‘parent comme Jean de vert’, van staatswege een reisbeurs ontvangt? Voor enkele jaren kreeg mijn bloedeigen broer Berten zelfs een premie, bestemd voor denzelfden Piet-in-de-Skandinavische-Letteren.
Onze naam is een harige plant: wat de staatswind als litterair manna wegblaast, blijft aan de Jan- en Berten-blaren hangen, waarboven de Piet-bloem bloeit. Piet-Schepens-schiet-piep-schiep. Broeder in het ongeluk, al evenmin veilig voor het taalvirtuoze gespuis.
Naamstruiken op Neerlands stortgrond,
Te midden afval, asch en str...)
Ik werd door de wereld gekwetst.
Ik heb mijn oogen pijn gedaan aan het nieuwsgierige licht, mijn ooren aan het nijdige geroep, mijn mond
| |
| |
aan het zondige gezoen van de wereld. Mijn neus kon niet wennen aan den stank van al 't onreine. Mijn handen kregen schrammen in het gedrang, gescharrel, gegrijp.
Mijn zintuigen zijn ontgoocheld over het concrete. Ik trek me terug in mijn diepste zelf. Mijn aangezicht vervaagt; het verliest zijn plooien van sociale verdediging. Mijn oogen staren onbeslist en laten over mij een nevel los, die me afzondert en beschermt. De wanden van mijn ziel zetten zich elastisch uit. Ziel: elastische conceptie. Ik word zoo breed, zoo hoog, zoo ruim, één met het Alwezen. De muziek van de sferen ruischt droef.
En ik ontdek in mijn verdriet een gevoel van zacht genot, juist omdat de smart me verlaat door mijn poreus omhulsel.
De droefheid mag niet in mij zuur blijven gisten, mag me niet hopeloos aanvreten. Ik wil weer leven, ik wil terug, terug de smalle mensch zijn.
(Jan: geen naam die in de Nederlandsche taal meer uiteenlooppende beteekenissen dekt. Een woord zoo verkracht, dat het schier waardeloos is geworden. Het prachtigste bewijs van de Fantazieloosheid van den Nederlandsch-Vlaamschen geest.
De eentonigste stoet, dien ik ooit zag en die niet pleit voor het scheppings- en organisatievermogen van Nederlands taalgeleerden en Nederlands volk: rechte Jannen, groote Jannen, slappe Jantjes, oude Jan en jonge Jan, Jangat, Jansul, heete melk en koude Jan, Jan in den zak, Jan, Janmaats, Janhens, Jan Plezier, Jan Allemachtig, Jan Compagnie, Janboel, Jan Contant, Jantje Contrarie, Jan Couragie, Jan Crediet, Jan Doetal, Jan Draag-an, Jan Kalebas, Jan Klaassen, Jan Langarm, Jantje van Leiden, Jan Lubbes, Jan Moeial, Jan Pappelepap, Jan Potage, Jan Pret, Jan Rap, Jantje Rechtuit, Jan de Rijmer, Jantje Secuur, Jantje Stapnetjes, Jan Stapallemachtig, Jan Salie, Jan de Wasscher, Jan Weetal, jongens van Jan de Witt, Jantje zonder erg en Jan-het-is-genoeg.
Ik duizel er van, ik ben er een Jan-mijn-ooren-tuiten, een Jan-laat-mijn-hoofd-gerust, een Jan-ik-spuw-op-uw-Jannen van geworden, o heele bedonderde Poesjenellenmenschheid, die al het goed en het kwaad van de wereld op één enkelen sukkelaar van een voornaam hebt geladen, den zondenbok van de West-Europeesche burgerij, de Asschepoester van Hollandsche en Vlaamsche kooplieden, den Dietschen Christus gehoond door het gespuis, de Grootnederlandsche vuilnisbelt, den Nederduitschen ezel, de hoer uit de lage landen bij de zee...)
| |
| |
Ik gruwel van den contractieven toestand, waarin verdriet me gespannen houdt. Ik ben expansief. Ik eet en lach mijn buikje vol en desnoods wil ik me ook wel een bultje lachen. Mijn zintuigen zijn op het uitwendige gespitst: oogen om te zien; ooren om te hooren; een neus om te ruiken; een mond om te smullen, te smekken, te likken; twee handen met vijf vingers, ‘aan elken vinger tien’!
Ik vermijd de eenzaamheid; ik hou van vrouw en kinderen, van vrienden, van kennissen, van dieren en planten; ik ben lid van vele vereenigingen; ik speel, ik drink, ik rook, ik praat, ik vertel grapjes en lach met de grapjes van anderen. Ik ben een gezellig gemeenschapsdier. Ik help aan de veredeling van menschen- en dierenrassen en ik geloof in onzen vooruitgang.
God zelf zou ik mijn vriend kunnen noemen, ware het niet dat mijn gepeinzen nooit zoo ver en zoo hoog gaan.
Ik wensch u goeden avond, wel te rusten!
(Kent gij Jan Prototype?
Dat was een bijzondere kerel en toch maar een mensch zooals gij en ik, een mensch in wien honderden menschen leefden, zooals bij u, bij mij.
Hij droeg de mogelijkheden in zich om koning, bedelaar, slaper, doode, misdadiger, verzoener, baby, grijsaard, domkop en heilige te zijn.
En omdat hij er waardig als een koning uitzag, gaf men hem een hermelijnen mantel;
En omdat hij als een bedelaar smeekte, meende men hem een aalmoes in de hand te moeten duwen;
En omdat hij zijn oogen kon sluiten alsof hij sliep, lei men hem op een zacht bed te rusten;
En omdat hij er soms als een doode uitzag, verscheen men voor hem met een lijkbiddersgezicht;
En omdat hij vaak een misdadigerstronie vertoonde, gooide men hem voor een tijdje in de gevangenis;
En omdat hij wel eens zalvend kon spreken, vereerde men hem als Koning Salomo;
En omdat hij zoo onnoozel blij kon lachen, vergeleek men hem bij een zuigeling;
En als grijsaard eerbiedigde men hem;
En als domkop lachte men met hem;
| |
| |
En als heilige luisterde men naar hem, maar men liet zich ook tegen hem opruien en men deed hem den marteldood sterven.
Aldus de geschiedenis van Jan Prototype, den vader der Dietsche Jannen altegader.
Op, Jannen, we hebben onzen stamvader gevonden!
Onze naam zal niet langer meer die deftige meneer zijn, die met een gat in zijn broek op straat loopt en achtervolgd wordt door joelende kinderbenden. Geen openbare Poesjenel meer!
We bedanken voor het postje van Nederlandschen Manneken-Pis, aan wien men alle kleedjes en vodjes past!
Op voor den opstand der Jannen!
Het wordt tijd den platten, voozen Janboel te verdelgen om een eerbiediger Jancultus in te stellen...)
Ik zal honderd jaar oud worden. Ik weet niet, dat ik organen in mijn lichaam heb, ik voel ze ten minste niet. Ze komen nooit op mijn huid kloppen, ze roepen niet om den dokter, ze verlangen geen medicijnen, ze zenden geen S.O.S.-berichten uit, ze werken prachtig.
Ik houd alleen van gezonde, kloeke menschen. Gij noemt me zelfzuchtig. Behoud uw moraal, laat mij de gezondheid.
Ik vermijd de geuren van de hospitalen, ziekenkamers en apotheken, het gepraat over ziekten en sterfgevallen.
Moest ik ooit een dokter noodig hebben, stuur me er een, die weinig zegt, maar helpt genezen. Hij mag zijn wetenschap voor zich houden, als ik mijn gezondheid maar red.
In het gilde der kunstenaars ben ik de echte schepper. Critici, die dokters der literatuur, interesseeren me niet. 't Zijn zieke artisten, die de diagnose van de kritiek verlangen en vreezen tezelfdertijd. Als het onderzoek dan in hun nadeel uitvalt, verwenschen ze den criticus, omdat hij hen niet kan genezen.
Ik leef niet complex en ik wensch me niet gecompliceerd te vinden. Het eenvoudige ingewikkeld maken is een kinderachtige bezigheid, waarin de moderne mensch thans opgaat. De stommeling verknoeit de gansche boel, maakt een onontwarbaar kluwen van ons heele kultureele bezit. Ten einde raad roept hij er dan een diktator bij, die
| |
| |
den neo-Gordiaanschen knoop met een brutalen sabelhouw doorhakt. En Europa is gered!!!
Ik schep eenvoud uit het ingewikkelde. Geloof me, dit is het recept der grooten.
Wie kan eten, zonder aan vitamines te denken,
wie kan pochen, zonder te weten dat men hem als microparanoïcus zal brandmerken,
wie als zoon zijn moeder en als dochter haar vader lief kan hebben, zonder daarbij bevreesd te zijn voor het Freudiaansche Oedipos-complex,
wie denken kan, zonder logica te hebben geleerd,
wie trouwen kan, zonder ‘Het volmaakte Huwelijk’ te hebben gelezen en de Ogino-methode niet kent,
wie lachen kan, zonder systematische lektuur van moppenpagina's,
wie schrijven kan, zonder stimulans van andermans boeken,
wie verstandig is, zonder naar school te zijn gegaan,
wie over leven en dood kan nadenken, zonder filozofen te hebben gelezen,
wie plagen kan, zonder sadist te worden genoemd,
wie geplaagd wil worden, zonder voor masochist te worden versleten,
wie verliefd kan doen, zonder erotologie,
wie dit allemaal kan en nog veel meer,
die is gezond en normaal, Meneer!
Bloedlooze Marionnettenrevolutie, belicht door den afglans van wonderlijke magie.
Jannen, ik trommel u allen op in een dronken visioen.
Ik ben moe van te vechten tegen de zwaartekracht van mijn naam. Ik kom uit een vagevuur van vulgariteit in een paradijs van grootheid. Hoeveel Victor Hugo's, hoeveel Vondel's, hoeveel Goethe's, hoeveel Milton's zouden er wel noodig zijn, om deze ‘Légende des Siècles’ in al haar rijkdom weer te geven? Hoeveel Homerussen, hoeveel Virgiliussen, hoeveel Camoënsen en hoeveel Dante's zouden er wel noodig zijn om deze JANIADE tot een boeiend epos te verwerken, een pelgrimstocht der menschheid, waartoe de stof nochtans aanwezig is.
| |
| |
In rooden schijn, uit alle tijden, uit alle landen, uit alle oorlogen, uit alle omwentelingen, uit alle overwinningen, uit alle nederlagen, uit alle avontuur: Bart, Colbert Kleber Lannes, Marlborough, Sobieski, Tilly, de Witt, Breydel, Hyoens, Borluut, La Pérouse, Cantacuzène, Falstaff, French, Jourdan, Königsmark, Marat, Monaldeschi, Pershing, Rochambeau, Ross, Stanley, Tallien, Zizka, enz... enz... enz.., allen Jannen van het geweld, generaals, admiraals, officieren, soldaten, matrozen, reizigers, avonturiers, moordenaars, vermoorden, tirannen, spionnen, handlangers, bendeleiders, helden en gespuis, allen met onrustig bloed, die met het zwaard omgingen of door het zwaard vergingen, die volken, steden of nieuwe gebieden veroverden.
In purperen schijn, uit alle tijden, uit alle landen, op alle tronen, in alle paleizen, in alle hoofdsteden, over alle volkeren, met alle macht: Adams, Oldenbarnevelt, Casimir-Périer, John Bull, Bratianoe, Eudes, Jaurès, Jan Maurits van Nassau, Jan van Avesnes, vier Jannen van Brabant, Jan van Denemarken, twee Jannen van Frankrijk, Jan van Holland, Jan van Nassau de Oude, Jan van Oostenrijk, Jan van Polen, zes Jannen van Portugal, Jan van Zweden, Jan Willem Friso, Jan zonder Land, Jan zonder Vrees, negus Jan, Jan van Luxemburg, acht Oostromeinsche keizers, twintig pausen en een tegenpaus, Joannes Baptista de la Salle, Joannes de Deo, Joannes de Dooper, Joannes de Matha, Jan van Leiden, Knox, Law, Nicot, Nicotera, Hausschein, Pym, Struensee, Visconti, Sarius Zamoyski, enz..., enz..., keizers, koningen, pausen, hertogen, stichters van geestelijke en wereldlijke orden, organisators, uitvoerders van plannen, ambitieuzen, strevers en snevers.
In blauwen schijn, uit alle tijden, uit alle landen, op alle papier, op perkament, op Japansch, op geschept, uit alle boekenkasten: d'Alembert, Froissart, Florian, Johann Wolfgang von Goethe, Johann Friedrich von Schiller, Keats, Masefield, La Bruyère, La Fontaine, Molière, Racine, Regnard, Rotrou, Rousseau, Bunyan, Milton, Ruskin, Cocteau, Giono, Tousseul, Moréas, Rictus, Motley, Synge, Galsworthy, Renart, de Meung, Donne, Dos Passos, Sachs, Gottsched, Herder, Lavater, Richter, Hölderlin, Görres, Boendale, Van der Noot, Luyken, Willems, Dèr Mouw, de Meester, Prins, Slauerhoff, Engelman, Greshoff, van Nijlen, de Bosschère, Toulet, Boccaccio, Marino, Papini, Verga, Pascoli, Becher, Jörgensen, Andersen, Bojer, Toergenjew, Boenin, Welhaven, Runeberg, Krylow, Johan August Strindberg, Kochanowski, Neruda, Machar, Johann Ludwig Uhland, Arany, Fletcher, Laharpe, enz..., enz..., dichters en schrijvers van alle grootte, van de allerhoogsten tot de allerminsten zooals het past: een leger mag niet alleen uit generaals bestaan.
| |
| |
In gelen schijn, uit alle tijden, uit alle landen, uit alle paleizen, uit alle ateliers, uit alle musea, uit alle kerken, uit alle theaters: Bach, Carpeaux, Corot, Van Eyck, Fragonard, Greuze, Guerchini, Houdon, Ingres, Lulli, Memlinc, Palestrina, Pergolesi, Fra Angelico, Brahms, Fluweelen Breugel, Cimabüe, Cantré, Toorop, Fijt, Lievens, van Goyen, Steen, Holbein, Vermeer van Delft, Weeninckx, Blockx, Jongkind, Gossaert genaamd Mabuse, Millais, Mounet-Sully, Piranesi, Sibelius, Sargent, Segantini, Strauss, Tiepolo, enz..., enz..., schilders, beeldhouwers, etsers, teekenaars, bouwmeesters, componisten, zangers, tooneelspelers, allen kunstenaars die de geschiedenis van de Menschheid geïllustreerd, verlucht, gedecoreerd, mooier, luxueuser hebben gemaakt.
Nu tanen alle lichten, de duisternis treedt in.
In vagen schijn, uit alle cellen, uit alle kloosters, uit alle laboratoria, uit alle studeervertrekken, uit alle folterkamers, uit alle universiteiten, uit alle duisternissen doorstraald van den Geest, die geen licht vraagt omdat hij licht is, de Jannen van de wetenschap als ratten en muizen knagend om een uitweg te vinden, met tanden scherp genoeg en wilskracht taai genoeg om alle Jan-smetten uit alle woordenboeken ter wereld te doen verdwijnen, en ten slotte de Jannen van het Godszoeken: Gutenberg, Kepler, Lamarck, Pestalozzi, Palfijn, Winckelmann, Berzelius, Champollion, Calvijn, Huss, Wycliff, Johannes de Evangelist, Joannes Chrysostomos, Jan Nepomuk, Locke, Jan van Salisbury, Ruusbroec, Jan van het Kruis, Stuart Mill, Buridan, Joannes Damascenus, Jean Climaque le Scolastique, Dalton, Erigenes, Fichte, Gerson, Herschel, van Helmont, Mabillon, Napier, Newman, Oersted, Pico van Mirandola, Pilâtre de Rozier, Muller genaamd Regiomontanus, Tyndall, Vico, Vivès, Wesley, Capart enz..., enz..., enz..., heiligen, martelaars, hervormers en tegenhervormers, missionnarissen, filozofen, theologen, mystiekers, scholastiekers, natuurvorschers, spraak- en taalkundigen, hebraïsanten, hellenisten, romanisten, germanisten, historici, geologen, geografen, astronomen, geneesheeren, humanisten, egyptologen, bibliografen, encylopedisten, protestanten, calvinisten, zwinglianen, orthodoxen, methodisten, conformisten, non-conformisten, presbyterianen, katholieken, scheikundigen, mathematici, thaumaturgen, uitvinders, anatomisten, wat weet ik al, een klein fragment van het tafereel der zoekende, strijdende, hopende Menschheid.
(Wordt vervolgd)
Jan SCHEPENS
|
|