Werk. Jaargang 1(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] De sidderrog Schoon week en traag schuwt hij den vijand niet; zijn blanke buik komt door het slijk gegleden, en peinzend starend prevelt hij gebeden, 't vermoeide oog vol eeuwenoud verdriet, Maar ijzig gif doorstroomt de klamme leden, verschrikking, die het vadsig merg doorziedt. Het oog vlamt op. De kille bliksem schiet. De prooi is dood, de sidderrog tevreden. Somwijl heeft hem het listig aas bedrogen, de haak is door de dunne lip gebogen. Thans spilt niet, ijdel rukkend, hij zijn kracht. De visscher trekt... hij ziet het monster drijven en loost het snoer - dan plots: de handen stijven, de sidderrog zinkt bodemwaarts en lacht. N.E.M. PAREAU Vorige Volgende