Werk. Jaargang 1
(1939)– [tijdschrift] Werk– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
[Gedichten]Tot het sonnetGa naar eind*Aan Gerard den Brabander Vervloekte drang, die mij belet
een vrij en stromend lied te zingen,
maar elke melodie komt dwingen
en steeds in eend're wiss'ling bedt.
Geen vrijheid, sterk in éigen wet,
doch banvloek, die mij eens beving en
sindsdien beheersen blijft, de dingen
beteugelt en in 't schema zet.
En ik, die God en het gebed
verloochende, die onbelet
een band loos lied heb willen zingen,
erken mijn onmacht, nu zijn wet
mij telkens in de zonderlinge
cel van dit rijm gevangen zet.
| |
[pagina 33]
| |
De klokGa naar voetnoot*Mijn vader heeft de klok weer opgewonden
en waarom heeft mijn vader dat gedaan,
want als de klok was blijven staan
kwam het er slechts op aan
niet meer te denken aan de zonden,
die gij, die ik, die vader heeft begaan.
Want als het stil is en de klok niet loopt
dan is de stilte dieper dan de kelder
waarin dit lichaam eenmaal wordt gesloopt,
want als de klok niet loopt,
dan is het net of ieder met een helder
en zalig hart zijn eeuwig aandeel koopt.
Maar nu wij bij dit tikken zijn bepaald,
laat ons niet langer theoretiseren,
wij missen toch de tijd reeds om te leren
waarom het eerzaam is, dat Hein ons haalt,
en wij, wanneer de avond daalt,
het tikken van de klok nog steeds begeren.
| |
[pagina 34]
| |
De laatste tramHet geeuwend en lamlendig trampubliek,
dat 's zondagsavonds door de straten schommelt,
- een kerel stinkt naar drank, een juffrouw dommelt -
hotst door elkaar in 't ramm'lend mechaniek.
Hun aller ogen zijn zo klein en vals,
hun benen, weggegooid als harlekijnen,
schampen elkaar bij 't kruisen van twee lijnen:
een vormeloze en uitgeputte wals.
Hier krijgt de zondagavond van de stad
zijn onverschillig-doelloze gestalte,
de conducteur belt luider bij de halte:
zo vaak reeds, dat men 't juiste punt vergat.
Wat geeft het, of men thuis komt of verdwaalt,
in deze doos met spiegelende wanden
ziet men tenminste nog het laatste branden
van wat als vuilnis straks wordt weggehaald.
| |
De zusters(naar Rilke) Zie, hoe zij dezelfde moog'lijkheden
onderscheiden uiten en verstaan,
zo, als zag men gisteren en heden
door twee eend're kamers gaan.
Elk meent d'ander in het spoor te houden,
maar is zelf zo moe en zonder kracht,
want met eigen bloed slechts worden d'oude
wonden van elkaar verzacht,
als zij, licht gearmd, proberen beiden,
wand'lend door de dagelijkse wijk,
zich geleid te voelen én te leiden:
ach, zij lopen immers ongelijk.
| |
[pagina 35]
| |
Laatste rondeHier sta ik Heer, armzalig creatuur,
ik heb te onbesuisd met u gespeeld,
ik kreeg mijn straf, en kan nog slechts verveeld
fluiten en wachten op het laatste uur.
Ik heb u nooit mijn tegenslag verheeld,
de vruchten hingen hoog en smaakten zuur,
met wat verschimmelt in uw voorraadsschuur
hebt gij mij nimmer rijkelijk bedeeld.
Nu ben ik murw en moe, het lied is uit,
ik sta verslagen voor u en ik fluit
en wacht op wat gij over mij beschikt...
Het is wel triest: volgens uw raadsbesluit
werd hier de eens opstandige schavuit
een automaat, die ja en amen knikt.
A. MARJA |