| |
| |
| |
Gedichten
Engelinnenwijn
Er groeit een wingerd voor het raam,
er glanst een wijnkelk in den donker,
en als het najaar heilig waait,
en 't voorjaar regent, Juli fonkelt,
en als de winter feeïg sneeuwt,
dan is 't, of langs de grens der nachten
een wuiven en een ruischen zweeft,
een vleugelstrijken, glimmelachen,
een duisternis waar licht door gaat,
de boodschap van het eenmaal komen
van d'engelinne van den haard.
Soms streelt de maan de wingerdboomen,
soms vloeit, uitzonderlijk, een wijn,
koel-rood, warm-geurig, in den beker,
en als, zeer innig en zeer rijk,
gelouterd vuur van hooge streken,
twee lippen, in dien wijn, met twee
andere lippen samenvloeien,
dan is 't, of najaarswind en sneeuw,
of voorjaarsregen, Julibloemen,
doorheen den nacht, doorheen het raam,
versmelten tot de voorgestalte
van d'engelinne van den haard!
't Is een mysterie van getallen,
't is een verbond van lucht en zout,
een streng geregelde legeering
van parels vuur in stroomen kou,
bekrachtigd door het straf-verkeeren
van liefdewijn in waterstof,
- het is een appel van begeeren
ontvallen aan zeer vollen korf
van veler dagen blij ontberen
in droom van sneeuw- of zonneraam,
- de twee ter puursten wachtenseere
van d'engelinne van den haard.
| |
| |
| |
Gezichten die verschuiven...
Gezichten die verschuiven
het zijn lijk bloemen die verstuiven
na vluchtig bloem-bestaan
Elk leven heeft zijn dagen
die leed en vreugde dragen
waar zon na zon komt gloren
noordblond en nootbruin haar
golflengten die het hart doorboren
maar alles gaat te spoedig
en elk gezicht op 't gouden strand
ziet men verstillend en weemoedig
gestalten wisschen uit het zand
tot men opnieuw kleinmoedig
Gezichten die verschuiven
het zijn lijk bloemen die verstuiven
| |
| |
| |
Stilleven
de lijn van het lijf van het kleed in den hoek,
of de lach van het rood van de lip op den badhanddoek,
of de glans van het oog van de vrouw uit het boek -
Elke dag in het boek van ons leven
is een trek bijgeschreven
aan een groeiend stilleven,
het leven naar 'twelke we streven.
de lijn van een strand en een land aan dat strand,
en onder dat land nog een ander land,
en een punt lijk een ster in het hart van elk land.
Een scheermes, en de punten zijn samen
Wat blauw voor den nacht aan de ramen,
en wat goud voor het licht van de vuren,
en wijsgeerig vertikken de uren.
Nog wat noten muziek op een dracht,
vriendschap die drinkt uit één glas,
| |
| |
worden geschreven { te bereiden } het leven.
om met droomen die zweven { te berijden } het leven.
Is er iets { en te wijden } het leven.
| |
| |
| |
Roos ter vaart
je langen brief, blond lief,
Hem bracht een vroege post:
het uur dat zich het leven,
pas uit den nacht gelost,
drie hemels waant gegeven.
zag reeds mijn wederschrijven
geestdriftig klaar... helaas,
wie zegt wat zal beklijven?
Lijk schepen vroeger tijd,
of wolken tijdens vlagen,
zoo doolt men soms en glijdt,
een dag tusschen de dagen,
Zit men ook roerloos neder,
nog beelden van 't verleden,
men drijft steeds verder weg,
het land is lang verdwenen,
Al wat een mensch deed meenen:
heeft het wel zin, wel baat? -
groeit werklijk tot een klove,
naar 't leven van daarover.
Zoo vaart een tijd te loor
en droogt, vèr van elk oor,
op lippen die verstrakten,
vervangen door dit rauwe,
dat schijn herleidt tot niet,
en slaap- tot koolwenkbrauwen,
| |
| |
- dit heesche lied, dat klaar,
bij een opnieuw ontwaken,
de roos moet zijn ter vaart,
en daar tot echters tiege,
de fiere lip - ten pand -
herrood in ouden spiegel!
Johan DAISNE
|
|