Watapana. Jaargang 2
(1969-1970)– [tijdschrift] Watapana– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Over de oorsprong en ontwikkeling van het papiamentu (II)De redaktie is de heer Antoine Maduro dankbaar voor het feit, dat hij in nummer V van ons blad (jaarg. II) zijn standpunt kenbaar heeft willen maken met betrekking tot het artikelenreeks van Dr. H.L.A. van Wijk over de oorsprong en ontwikkeling van het Papiamentu (Watapana II, III en IV). Zijn ‘uitdagende’ vragen hebben wij dan ook aan de Leidse hispanist voorgelegd. Wat betreft de bezwaren, die Antoine Maduro maakt tegen de veronderstelling, dat de slaven Afro-Portugees spraken, toen ze naar de West gebracht werden, verwijst Dr. Van Wijk naar ‘Studies in Portuguese and Creole’ van Prof. M. Valkhoff, specialist op het gebied van creoolse talen aan de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg (Zuid Afrika). Op pagina 68 schrijft deze: ‘Add to this that it very much looks as if in the 17th and 18th centuries the Portuguese lingua franca was equally popular both on the West coast of Africa and the north-east coast of South America, as well as in the Antilles. It was the language of slavers and slaves, and we know that till beyond the middle of the 18the century it was used by the Dutch to buy slaves from the traders and intermediaries in Africa’. Het is in dit verband interessant te weten dat reeds in de tweede helft van de XVIe eeuw er te Lissabon tweetalige Nederlandse kooplieden gevestigd waren, wier handelscorrespondentie aantoont, dat ze gewoonlijk naast hun moedertaal vloeiend Portugees schreven en sprakenGa naar voetnoot1. Verder merkt Dr. Van Wijk op, dat de passages, die de Heer Maduro aanhaalt uit ‘El Negro en las Américas’ van Fr. Tannenbaum deze veronderstelling niet weerleggen. Daar wordt gesproken over het lange oponthoud van enkele schepen, doordat ze niet gemakkelijk aan hun ‘koopwaar’ konden komen. Er wordt niet ontkend, dat de negerslaven Afro-Portugees spraken. In een persoonlijke brief aan bovengenoemde Prof. Valkhoff (gedateerd 9-1-62) schrijft Douglas Taylor, een ander specialist in creoolse talen, dan ook het volgende:
‘Most of the early (17the century) slaves brought to the West-Indies had been bought by the Dutch from Portuguese factories on the West coast of Africa, and the Africans in this collecting centres had, for the most part, time to learn the Afro-Portugese lingua franca before transportation to these islands (the Antilles)’.Ga naar eind2 Donnan is in zijn ‘Doc. Illustr. of Hist. Slave Trade’, (vol. I, pag. 76) de mening toegedaan, dat ‘slaves from the coastal area could thus (Portugal heeft de Goudkust ongeveer 200 jaar lang behouden!) use a few Portuguese terms in their speech’. L.L.E. Rens zegt, dat ‘ook andere slaven uit de binnenlanden zouden ruimschoots in de gelegenheid zijn geweest om enkele Portuguese woorden over te nemen, want | |
[pagina 20]
| |
het schijnt, dat negers uit verschillende streken soms een hele tijd samen hebben doorgebracht in slaven-hokken of slaven-schepen’.Ga naar voetnoot3 Prof. Valkhoff gaat zelfs zo ver en schrijft: ‘Op deze wijze werd het eiland (Curaçao; red.) niet alleen de slavenleverancier voor de Spaanse koloniën, maar monopoliseerde het jarenlang de slavenhandel in West-Indië. Het Creools-Portugees is zelfs de taal van het eiland geworden en werd ook tijdelijk gebruikt op de “Virgin Islands” en op Cuba (Sanfuego)’.Ga naar voetnoot4 Aan het slot van zijn betoog haalt Antoine Maduro drie bronnen aan om aan te tonen, dat de slaven geen verbasterd Portugees, maar slechts hun eigen dialekt spraken. De betrouwbaarheid van één van die bronnen, nl. Jules Faine, wordt echter door Dr. Van Wijk sterk in twijfel getrokken. Over deze schrijver, wiens boek volgens Van Wijk slechte kritieken kreeg, zegt eerder genoemde Valkhoff: ‘De hele opzet van Faine's boek met de pretentieuze titel “Le creole dans l'univers” was de raciale zuiverheid van zijn creoolse taal aan te tonen’. De opmerking van Dr. Luis Díaz Soler (Maduro's tweede bron) dat ‘de negers zich onderling niet konden verstaan, omdat ze verschillende dialekten spraken’, weerlegt al evenmin de opvatting, dat die slaven zich van een Afro-Portugees of een verbasterde Portugees konden hebben bediend. In het geval van Puerto Rico (want daar heeft de opmerking van Díaz Soler betrekking op!) zou de Portugese lingua franca dermate gebrekkig zijn geweest, dat men de behoefte ging voelen zijn toevlucht te nemen tot het Spaans van dat eiland. Dat is ook hetgeen Díaz Soler wil suggereren en niet aantonen, dat de slaven géén Afro-Portugees spraken. Wat de passage van F.G. Cassidy (Maduro's derde bron) betreft, is het duidelijk, dat hieraan een verkeerde interpretatie is gegeven. ‘The slaves are brought from several places in Guiney, which are different from one another in language, and consequently they can't converse freely’, schreef Leslie in 1739. In Guinée, dus in Afrika, dáár konden de slaven zich onderling niet verstaanbaar maken! Dat was dan ook de direkte oorzaak, aldus Van Wijk, van het ontstaan van een lingua franca. Zij bedienden zich toen van het kust-Portugees. Ondertussen heeft Dr. Van Wijk ons een uittreksel van een brief toevertrouwd, die Prof. J.P. RonaGa naar eind5 van de universiteit van Ottawa, Canada, hem op 2 februari j.l. geschreven heeft. Daarin deelt Prof. Rona mede, dat hij niet gelooft, dat het aanbeveling verdient door te gaan met de actuele diskussie omtrent de vraag of het Papiamentu van Afro-Portugese oorsprong is, ja of neen. | |
[pagina 21]
| |
‘Dit is de techniek van verschillende “papiamentistas”, te beginnen met Lenz, en de reaktie van Maduro is precies dezelfde: immers, om aan te tonen wat hij voor waar houdt, nl. dat de oorsprong van het Papiamentu niet Afro-Portugees is, tracht hij te bewijzen, dat deze (Afro) portugese woorden van een Gallicisch of Spaans dialekt komen, waarbij hij er toe komt van het Papiamentu een “salade russe” te maken met 3 Aragonese, 8 Gallicische, 2 Murciaanse woorden, enz. Zowel Lenz als Maduro pakken de zaak methodologisch verkeerd aan, want het feit dat er Portugese woorden in het Papiamentu zijn, bewijst nog niet dat de basis Portugees is en daarom is het, om de Portugese basis te ontkennen, onnodig de “portuguesidad” (= lusitaniteit) van een bepaald woord te ontkennen’. ‘En als ik onvermijdelijk een basis-taal zou moeten aan wijzen’, vervolgt Rona, ‘dan zou ik voor het Spaanse element kiezen, dat overvloedig aanwezig is en naar mijn mening ook het oudste is’. In dit kader heeft Dr. Chr. Engels interessante ontdekkingen gedaan en wij zouden hem dan ook in een volgend nummer aan het woord willen laten om te spreken over wat hij noemt: ‘De Griekse wereld van de Nederlandse Antillen’. |
|