voor de ‘bewustwording’ van de Papiamentse zaak.
Het literaire tijdschrift ‘Simadán’, dat in 1950 opgericht werd door Nicolás Piña, Pierre Lauffer, Rafael Martínez en Andrés Grimar (pseudoniem van de eerder genoemde René de Rooy) was ook zeer karakteristiek voor de Antilliaanse kultuur. In dit tijdschrift werden nl. uitsluitend bijdragen in het Papiamento opgenomen, althans aanvankelijk, want later verschenen er ook Nederlandse en Spaanse teksten. Men was waarschijnlijk gedwongen de taal-preferentie, met name voor het Papiamento, op te geven.
Immers, we hebben gezien, dat de Antilliaanse gemeenschap, wat taalgebruik aangaat, een zeer flexibel karakter heeft.
Ondanks het feit, dat dit literaire tijdschrift een kort bestaan had, (er zijn slechts enkele nummers verschenen), heeft het toch een grote invloed gehad op de bloei van de literatuur in de landstaal.
Toen er in 1954 door het Cultureel Centrum Curaçao een literatuurprijsvraag werd uitgeschreven, waren er 62 inzendingen, waarvan méér dan de helft in het Papiamento gesteld was. De rest was in het Nederlands, Spaans of Engels.
Naast Joseph Corsen, de pionier van het gedicht in de landstaal, zijn het vooral de dichters Pierre Lauffer, Elis Juliana en Luis Daal, die de Antilliaanse literatuur verrijkt hebben.
Een opvallende trek van het poëtisch oeuvre van Lauffer is, dat het veel romantische elementen vertoont. Thema's als de eenzaamheid, ontgoocheling, het ontvluchten van de werkelijkheid, heimwee naar het verleden, zijn bij hem geen zeldzaamheid.
De gedichten van Elis Juliana zijn opgewekter. Zijn composities, waarbij hij o.a. bepaalde figuren uit de Antilliaanse gemeenschap treffend weet te schetsen, zijn vooral bekend om hun humor. Wij denken bijvoorbeeld aan Palu Wico, de Curaçaoënaar, die uit Cuba terugkeert en opschept over het betere leven op dat eiland. De humor zit hier vooral in het taalgebruik. De grappige manier, waarop een Cubaan of Venezolaan Papiamento spreekt, wordt treffend weergegeven en nog sterker geaccentueerd door het feit, dat de dichter de woorden heeft gelegd in de mond van een landskind, een volkstype, dat wij zouden kunnen vergelijken met Jerolimo, de hoofdfiguur uit ‘De Spaanse Brabander’. Heel vaak echter onderkent men onder die laag humor een milde ironie. De gedichten van Luis Daal zijn, in tegenstelling tot die van Lauffer en Juliana, vaak vertikaal gericht: ze doen ons soms denken aan de mystieke gedichten van Guido Gezelle.
Uiteraard zijn er, behalve de hierboven genoemden, andere dichters en schrijvers, die in de landstaal schrijven, maar het werk, dat ze gepubliceerd hebben, is relatief zo klein, dat we ons moeilijk een concreet beeld daarvan kunnen vormen. Dichters zoals Nicolás Piña, Hubert Booi en Ornelio Martina, die nooit tot bundelen zijn gekomen.
Van de laatste echter is een bundel korte verhalen bekend (‘Ban ban pasa un ron-