| |
| |
| |
Nawoord
Voor Vita
In zijn Gesta regum Anglorum (ca. 1125; Geschiedenis van de Engelse koningen) maakt de Britse geschiedschrijver Willem van Malmesbury melding van de vondst van een bijzonder graf. Tussen 1066 en 1087 werd op de kust van Zuid-Wales de laatste rustplaats van Walewein gevonden, ‘de zoon van koning Arthurs zuster [...] die over dat deel van Brittannië heerste dat nog steeds Walweitha [het Schotse Galloway] heet. Hij was een zeer dapper ridder, maar werd uit zijn koninkrijk verdreven [...]. Walewein deelde terecht in de roem van zijn oom, omdat zij de ondergang van hun ineenstortende vaderland jarenlang wisten tegen te houden [...]. Het graf was veertien voet [ruim vier meter!] lang. Volgens sommigen was hij dodelijk gewond door zijn vijanden en na een schipbreuk aan land gespoeld; volgens anderen werd hij tijdens een feestmaal door landgenoten vermoord.’ Willems bericht is een van de oudste vermeldingen van Walewein, de neef van koning Arthur, althans op schrift. Want ongetwijfeld werden de daden van koning Arthur en diens helden bezongen in liederen. Jammer genoeg zijn deze liederen niet opgetekend, zodat we naar de inhoud ervan moeten gissen. Het staat echter vast dat in de eerste helft van de twaalfde eeuw de Arthurliteratuur in het Latijn op gang komt en nog vóór de 1200 in het Frans een eerste grote bloeiperiode kent.
| |
De scheppers van de Arthurroman
Zo'n tien jaar na Willem van Malmesbury's Gesta regum Anglorum schreef een andere Britse geschiedschrijver, Geoffrey van Monmouth, de eerste Arthurbiografie. In de Historia regum Brittanniae (ca. 1135; Geschiedenis van de koningen van
| |
| |
Brittannië) vindt men in een notedop het - later beroemd geworden - relaas van Arthurs opkomst en ondergang. Geoffrey vertelt hoe Arthur met behulp van Merlijns toverkunsten verwekt wordt. Vervolgens wordt verhaald hoe Arthur na zijn kroning tot koning der Britten de opstandige Saksen, de aartsvijanden der Britten, verslaat en daarna Ierland, IJsland, Noorwegen en Gallië aan zich onderwerpt. Op het hoogtepunt van zijn roem houdt Arthur in Caerleon-on-Usk (Zuid-Wales) een hofdag vol pracht en praal. De feestvreugde wordt verstoord door afgezanten van de Romeinse keizer: zij eisen de achterstallige belasting op. Na advies van onder andere Walewein en Keie te hebben ingewonnen stuurt Arthur de Romeinse delegatie met lege handen naar huis. Arthur brengt een enorme legermacht op de been, vertrouwt zijn rijk toe aan zijn neef Mordred en steekt het Kanaal over. Hij brengt de Romeinse legioenen een verpletterende nederlaag toe. Als hij naar Rome op wil trekken om definitief met de keizer af te rekenen, hoort hij dat zijn plaatsvervanger Mordred zich de Britse troon heeft toegeëigend. Arthur keert noodgedwongen naar zijn koninkrijk terug. In het eerste treffen met Mordred op Britse bodem sneuvelt Walewein. Na een lange reeks gevechten weet Arthur Mordred uiteindelijk in Cornwall te verslaan. Maar in het laatste gevecht is Arthur dodelijk gewond geraakt: hij wordt naar het Eiland van Avalon gebracht om daar te herstellen. Dank zij Geoffreys geschiedverhaal stond de historiciteit van koning Arthur in de middeleeuwen min of meer vast.
Rond 1155 bewerkte een zekere Wace deze Latijnse kroniek in paarsgewijs rijmende, Franse verzen: de Roman de Brut (letterlijk: Het verhaal van Brutus in het Frans). De dichter werkte in opdracht van Hendrik ii, koning van Engeland (1154-1189), en zijn gemalin Eleonora van Aquitanië (1122-1204). De Roman de Brut moest aantonen dat Hendrik en Eleonora de legitieme opvolgers van koning Arthur waren. De heersers over Engeland waren van origine immers ordinaire
| |
| |
zeerovers: ze stamden af van de vervaarlijke Vikingen die in de negende en tiende eeuw plunderend en verkrachtend West-Europa hadden afgeschuimd. Na hun vestiging in Normandië veroverden ze in 1066 Engeland. Door zich koning Arthur toe te eigenen hadden de Engelse koningen een even beroemde voorganger als hun Franse ambtgenoten, de opvolgers van Karel de Grote (768-814). In zijn Roman de Brut maakte Wace niet alleen melding van de Ronde Tafel, maar zinspeelde hij er ook op dat tijdens de twaalfjarige vredesperiode die aan de beroemde hofdag in Caerleon-on-Usk voorafging, vele avonturen en wonderen plaatsvonden ter meerdere eer en glorie van koning Arthur.
Arthurs literaire zegetocht werd eerst goed in gang gezet door Chrétien de Troyes. Tussen 1170 en 1190 schreef hij vijf Arthurromans: Erec en Enide, Cligès, Lancelot, Yvain en Perceval. Chrétien situeerde zijn teksten in de twaalfjarige vredesperiode waarover Wace expliciet gesproken had. In alle vijf wordt één episode uit de regering van Arthur behandeld, met dien verstande dat niet koning Arthur, maar een van zijn ridders de avonturen beleeft.
Met zijn romans zette Chrétien de trend: alle latere Arthurromans (niet alleen in het Frans, maar ook in het Duits, het Nederlands, het Engels en zelfs het Hebreeuws) zijn schatplichtig aan het oeuvre van de Franse meesterromancier. Dat geldt zowel voor de macro- als voor de microstructuur.
| |
Variëren met bekende elementen
De Arthurromans van Chrétien en zijn school vertonen een opvallende gelijkenis. Vrijwel steeds opent zo'n roman met een hofscène: koning Arthur houdt tijdens Pasen of Pinksteren een feestelijke hofdag in een van zijn residenties (Camelot, Kardoel, Caerleon). De belangrijkste ridders (zoals Walewein en
| |
| |
Keie) zijn aanwezig: ze brengen de dag in pais en vree door. Deze rust wordt dan wreed verstoord, doordat zich van buiten af een avontuur aandient. Dit kan een jonkvrouw in nood zijn, maar ook een magisch voorwerp. Een van de ridders verklaart zich bereid het avontuur op zich te nemen. Vaak wordt de held extra ‘aangespoord’ door spottende opmerkingen van Arthurs hofmaarschalk Keie. In Chrétiens Perceval wordt in de eerste hofscène de koningin door een ridder in een rode wapenrusting beledigd. Terwijl alle ridders van de Ronde Tafel met stomheid geslagen zijn, komt Perceval toevallig binnen rijden: hij wil ridder worden en verzoekt de koning om een wapenrusting. Keie bijt hem toe dat hij maar achter die rode ridder moet aangaan: diens wapenrusting zal Perceval precies passen. Perceval volgt Keies advies op: hij doodt de rode ridder en trekt diens wapenrusting aan.
Na de eerste hofscène beleeft de held een lange reeks avonturen. Daarbij verslaat hij en passant reuzen, dwergen, draken en ander ongedierte en redt hij jonkvrouwen uit benarde posities. De held maakt letterlijk een eind aan de kwalijke praktijken die her en der heersen. Het gevolg is dat de streken die buiten Arthurs invloedssfeer lagen, uiteindelijk de Arthuriaanse regels aanvaarden of krijgen opgelegd. Aan het eind keert de held, beladen met eer en roem, naar Arthurs hof terug, waar hem een gastvrij onthaal wacht.
Niet alleen wat betreft de grote lijnen lijken alle Arthurromans op elkaar, ook de afzonderlijke episodes waaruit een roman is opgebouwd, vertonen grote gelijkenis. In Chrétiens Erec en Enide bereikt Erec een stad waar elk jaar een sperwer (een kostbare jachtvogel) wordt geschonken aan de ridder met de mooiste vriendin. Twee jaar achter elkaar is de prijs gegaan naar een nogal snoeverige ridder. Ook in het derde jaar durft geen der aanwezige ridders de aanspraken van die ridder te bestrijden, met uitzondering van Erec. Nadat hij de ridder in een tweekamp verslagen heeft, mag hij de prijs in ontvangst
| |
| |
nemen. In de Roman van Walewein en Keie komt een soortgelijk hoofdstuk voor: daarin laat Walewein een arrogante hertog een toontje lager zingen.
Wie een aantal Arthurromans achter elkaar leest, krijgt allicht het gevoel dat hij steeds maar meer van hetzelfde tot zich neemt. Voor middeleeuwers lag dat anders. In de middeleeuwen ligt originaliteit niet zozeer in het verzinnen van geheel nieuwe verhalen, als wel in het variëren met bekende elementen. De variatie kan tot uiting komen in de wijze waarop bekende verhaalelementen met elkaar gecombineerd zijn (macrostructuur) en/of door binnen een verhaalelement subtiele wijzigingen aan te brengen (microstructuur). Dit variëren met bekende elementen is kenmerkend voor de middeleeuwse Arthurroman. Op de keper beschouwd verschillen de middeleeuwse Arthurromans niet zoveel van onze detectives, thrillers of doktersromans.
| |
Een wandkleed voor koning Arthur
In de romans van Chrétien en zijn ‘leerlingen’ wordt slechts een aantal episodes uit de regeringsperiode van de roemrijke koning Arthur beschreven, zij het met een centrale held. Dit leidde ertoe dat het zicht op het geheel enigszins verdween. Tussen 1215 en 1250 keerde men daarom terug naar een meer kroniekachtige geschiedenis van koning Arthur. Daarbij maakte men enerzijds gebruik van de gegevens die Geoffrey van Monmouth en Wace hadden aangedragen, anderzijds putte men naar hartelust uit het reservoir aan thema's en motieven uit de ‘episodische’ romans. Aldus ontstond een reusachtige, vijfdelige cyclus waarin de regering van koning Arthur van begin tot eind opgetekend is: de Lancelot-en-prose, naar de centrale held Lancelot.
Het eerste deel verhaalt hoe de graal, de beker die Christus
| |
| |
bij het Laatste Avondmaal gebruikt had, in Brittannië terechtkomt. In het tweede deel wordt eerst de geschiedenis van Merlijn uit de doeken gedaan; vervolgens wordt verteld hoe Arthur verwekt werd en hoe hij koning van Brittannië werd door het zwaard uit de steen te trekken. Lancelot is de hoofdpersoon van het derde deel: zijn opvoeding, zijn intrede aan Arthurs hof en zijn liefdesperikelen met Arthurs gemalin Guinevere. De zoektocht naar de graal komt in het vierde deel (Graalqueeste genaamd) aan de orde. Ten slotte behandelt het vijfde deel (Arthurs dood) de ondergang van Arthur en zijn rijk.
De belangrijkste vernieuwing van de Lancelot-en-prose is de vervlechtingstechniek. Het verhaal wordt niet meer rechttoe, rechtaan verteld, maar steeds worden de avonturen van telkens andere ridders behandeld. Nu eens volgt men ridder A gedurender enige tijd, daarna ridder B, vervolgens ridder C, dan wordt de verhaaldraad van ridder A weer opgenomen, vervolgens die van C, enzovoort enzovoort. Vaak maken de afzonderlijke avonturen deel uit van een zoektocht of queeste naar een bepaalde ridder (Lancelot bij voorbeeld) of een voorwerp (de graal). Op die manier ontstaat als het ware een reusachtig wandkleed waarbij de draden soms verdwijnen om op een andere plaats weer aan de oppervlakte te komen.
| |
De ridders van de Ronde Tafel
Zowel in de ‘episodische’ als in de historische teksten over koning Arthur treden dezelfde personen op. Vier ridders van de Ronde Tafel zullen hieronder wat nader bekeken worden: Walewein, Keie, Lancelot en Perceval.
Walewein komt vanaf de oudste teksten voor als de neef van koning Arthur. Volgens overlevering is hij de zoon van een van Arthurs (half)zusters. Walewein is de steun en toeverlaat niet alleen van koning Arthur, maar ook van alle jonge ridders die
| |
| |
Arthurs hof opzoeken. Hij wordt gezien als hét toonbeeld van hoofsheid: hij is dapper en onverschrokken; hij zal nimmer op de vlucht slaan; zowel met speer als zwaard weet hij zich uitstekend te weren; hij zal een overwonnen tegenstander altijd genade schenken; nooit ofte nimmer zal hij zijn naam verzwijgen; Gringalet is zijn trouwe paard; hij weet (vaak beter dan artsen) hoe verwondingen opgelopen tijdens een gevecht met succes behandeld kunnen worden; nieuwelingen geeft hij de eerste lessen in hoofs gedrag; hij is buitengewoon knap en vele dames vallen voor zijn charmes, maar ofschoon hij vaak het bed met hen deelt, is hij nimmer in het huwelijk getreden. Tot slot dient te worden opgemerkt dat Walewein in de Franse literatuur allengs negatiever wordt voorgesteld: Walewein faalt waar anderen slagen. Het dieptepunt wordt bereikt wanneer Walewein in het laatste deel van de Lancelot-en-prose koning Arthur aanspoort Lancelot in diens kasteel in Frankrijk te belegeren. Daardoor is hij in feite verantwoordelijk voor de definitieve ondergang van koning Arthur.
Ook Keie behoort tot de oudste Arthuriaanse personages. De traditie wil dat Arthur gezoogd werd door Keies moeder. Uit dankbaarheid daarvoor zou Arthur zijn voedsterbroer tot hofmaarschalk hebben benoemd. In vele Arthurromans blaft Keie nieuwelingen aan het hof af. Keies cynische karakter zou een gevolg zijn van het feit dat hij de borst kreeg van een kwaadaardige min.
Lancelot begon zijn zegetocht in Arthurs wereld in Chrétiens gelijknamige roman. In die tekst bevrijdt hij Arthurs gemalin uit handen van een ontvoerder en wordt hij voor het eerst genoemd als haar minnaar. In de latere teksten groeit hij uit tot Arthurs allerbeste ridder. Hij beleeft het ene avontuur na het andere uit liefde voor zijn geliefde, Guinevere. Hij wordt slechts overtroffen door zijn zoon Galahad, die voorbestemd is om de graal te vinden.
Perceval woonde - aldus Chrétien - met zijn moeder in een
| |
| |
onherbergzaam woud in Wales, vandaar zijn bijnaam de Wels. Omdat zijn moeder haar echtgenoot en twee andere zonen had zien omkomen in riddertoernooien, wilde ze haar jongste zoon verre van de beschaafde wereld houden. Tevergeefs, want zodra Perceval bij toeval een aantal ridders ontmoet, wil hij naar Arthurs hof. Omdat Perceval altijd de rode wapenrusting draagt die hij aan het begin van zijn carrière buitmaakte, wordt hij nogal eens de rode ridder genoemd. In Chrétiens Perceval lijkt hij voorbestemd om de graal te vinden. Zeker weten doen we dat niet, omdat Chrétien deze roman (zijn laatste) onvoltooid achterliet. Bovendien is in latere teksten de hoofdrol in de graalqueeste weggelegd voor Lancelots zoon Galahad, met Perceval als een goede tweede.
Opvallend is dat koning Arthur in de ‘episodische’ romans nauwelijks een rol speelt. Hij trekt zelden of nooit uit op avontuur, maar blijft thuis, wachtend op berichten van zijn ronddolende ridders. Zijn hof is begin- en eindpunt van elke tocht. Arthurs hof is niet meer dan het decor waarvoor zich de avonturen van de ridders van de Ronde Tafel voltrekken. In de Lancelot-en-prose doet Arthur eigenlijk alleen in het tweede en het laatst deel actief mee.
| |
‘Der avonturen vader’
Rond 1118 leefde in of bij het Vlaamse Melle een zekere Walewein. Dat weten we uit een oorkonde van dat jaar die hij mede ‘ondertekend’ heeft. Ongetwijfeld is deze Walewein van Melle vernoemd naar de beroemde neef van koning Arthur. Rond 1100 (dus lang voor Chrétien) deden in Vlaanderen hoogst waarschijnlijk al verhalen de ronde over koning Arthur en zijn ridders. Maar pas anderhalve eeuw later worden Arthurteksten in het Middelnederlands op schrift gesteld, zowel ‘episodische’ romans (bij voorbeeld de Roman van Walewein) als vertalingen
| |
| |
van de meer ‘historische’ Lancelot-en-prose. In een van die vertalingen van de Lancelot-en-prose (de Roman van Lancelot getiteld) zijn de Roman van Walewein en Keie én de Roman van Moriaan ingebed in het grotere ‘historische’ geheel. Dat blijkt het duidelijkst uit de wijze waarop hoofdstukken beginnen én eindigen. Net als in de Roman van Lancelot worden de afzonderlijke avonturen steevast afgesloten met een mededeling in de trant van ‘Hier zwijg ik verder over [...] en vertel nu over [...]’, waarna het volgende avontuur wordt aangekondigd met woorden als ‘Volgens het boek reed [...]’.
In tegenstelling tot de Franse Arthurteksten wordt Walewein in de Middelnederlandse Arthurromans positief gewaardeerd. Zowel in de Roman van Walewein en Keie als in de Roman van Moriaan draagt hij de - overigens onvertaalbare - eretitel ‘der avonturen vader’. Ofschoon in beide romans voor Walewein de hoofdrol is weggelegd, verschillen ze aanmerkelijk van elkaar. Doordat de hoofdstukken van de Roman van Walewein en Keie relatief kort zijn (gemiddelde lengte 333 verzen) lijkt deze Arthurroman een opeenstapeling van allerhande avonturen die elk kort en krachtig verteld worden. In de gemiddeld 672 verzen tellende hoofdstukken van de Roman van Moriaan daarentegen worden de afzonderlijke avonturen breed uitgesponnen.
| |
Het toonbeeld van hoofsheid
De Roman van Walewein en Keie opent traditiegetrouw met een hofdag. In tegenstelling tot alle andere Arthurromans komt het avontuur niet van buiten af, maar van binnen uit. Doordat Keie Walewein valselijk beschuldigt, ziet deze zich genoodzaakt het hof te verlaten op zoek naar avonturen. Door dit afwijkende begin wordt de lezer van meet af aan op het verkeerde been gezet. En zo zal het de hele roman door gaan. Bijna alle
| |
| |
avonturen hebben een ‘abnormale’ afloop, althans in vergelijking met hoe het meestal in Arthurromans toegaat. Twee voorbeelden mogen hier volstaan.
Waleweins gevecht met de draak loopt aanvankelijk precies als in het sprookje van de drakedoder. Walewein overwint na een lange en moeilijke strijd de draak, maar raakt daarbij zwaar gewond. Ook het verschijnen van de hofmaarschalk is traditioneel, maar diens rol wijkt af van het stramien. In plaats van Walewein extra toe te takelen om zelf als drakedoder door het leven te kunnen gaan (vergelijk Lancelots avontuur in de Roman van Moriaan) helpt hij Walewein. Hij zorgt er zelfs voor dat Arthurs neef met groot ceremonieel door zijn heer wordt binnengehaald. Kortom, de wereld op z'n kop.
Het tweede voorbeeld betreft het motief van het geschonden gastrecht. Nadat Walewein de jonkvrouw uit de put heeft bevrijd, doodt hij twee neven van haar minnaar. Later bereikt hij een kasteel waar hij gastvrij wordt onthaald. Omdat Waleweins gastheer de oom van de twee gedode ridders is, wil hij wraak nemen. De kasteelheer wil Walewein ter plekke doden, maar het gastrecht verbiedt dat. Tot zover is er niets nieuws onder de zon (vergelijk Waleweins avontuur in de Roman van Moriaan). Nieuw is wél dat de vriendin van Waleweins gastheer een tweekamp voorstelt, zodat Walewein op eervolle wijze kan bewijzen dat hij zijn tegenstander in een reglementair gevecht uitgeschakeld heeft. Nieuw is ook dat Walewein op eigen initiatief zijn hoofd in een kistje legt. Op die manier helpt hij namelijk zijn gastheer. Diens vriendin wil namelijk pas met hem naar bed, als hij haar het hoofd van Walewein brengt. Het laatste verhaalelement doet denken aan een episode uit de Wraak van Ragisel. Walewein arriveert - in Keies wapenrusting - op het kasteel van een jonkvrouw die hopeloos verliefd op hem is. Ze voorvoelt echter dat Walewein nimmer de hare zal willen worden en daarom heeft ze een graf voor hen tweeën laten maken. Mocht Walewein ooit eens haar kasteel aandoen, dan moet hij
| |
| |
door een raampje kijken waarachter zij een soort guillotine heeft laten installeren om hem te onthoofden; daarna zal zij de hand aan zichzelf slaan, zodat ze samen begraven kunnen worden. Omdat zij Walewein abusievelijk voor Keie houdt, kan Walewein ongedeerd zijn nek door het raampje steken.
De Roman van Walewein en Keie bevat vele knipoogjes naar andere Arthurromans. In de roman wordt echter een scherp onderscheid gemaakt tussen hoofs en onhoofs gedrag door Walewein tegenover Keie te plaatsen. Nu wordt Keie in vele romans negatief beschreven vanwege zijn scherpe tong, maar hij is geenszins laf. In de Roman van Walewein en Keie is hij dat wel: Keie kan niet dieper zinken, hij is het prototype van de onhoofse ridder.
Tegenover hem staat Walewein, het toonbeeld van hoofsheid: bescheiden, dapper, onverschrokken, altijd bereid anderen te helpen. In de Roman van Walewein en Keie worden met betrekking tot Walewein bijna alle registers opengetrokken: alle avonturen van Walewein zijn even zovele voorbeelden van gewenst hoofs gedrag. Alleen Waleweins rol als ‘ladykiller’ komt niet uit de verf. Op de vraag of de jonkvrouw-uit-de-put met hem in één bed moet slapen, antwoordt Walewein ontkennend!
| |
De steun en toeverlaat van koning Arthur
Ofschoon ook in de Roman van Moriaan dankbaar gebruik gemaakt is van bekende Arthuriaanse thema's en motieven, is deze roman op velerlei wijzen hecht verbonden met de Roman van Lancelot.
Allereerst is er de verbinding met de Graalqueeste. De geleerde klerk die Aglovals droom duidt, beweert dat Perceval alleen maar mag helpen de graal te vinden: Galahad is de echte graalridder. In de tweede plaats wordt er een verband gelegd
| |
| |
met het vijfde en laatste deel van de Lancelot-cyclus (Arthurs dood), waarin de ondergang van koning Arthur in geuren en kleuren beschreven wordt. De inval in Arthurs rijk door de koning van Ierland lijkt te preluderen op Arthurs fatale strijd tegen Mordred: ook dan mist hij zijn voornaamste ridders, te weten Walewein en Lancelot. Ten derde wordt er naar voren verwezen, naar het derde deel van de cyclus. Moriaan is immers verwekt tijdens Aglovals zoektocht naar Lancelot. In het derde deel van de Roman van Lancelot zijn vrijwel alle ridders van de Ronde Tafel op zoek naar Lancelot die - na een blauwtje te hebben gelopen bij Guinevere - letterlijk krankzinnig rondzwerft.
Waleweins en Lancelots avonturen worden vermengd met Moriaans zoektocht naar zijn vader. Hoewel de auteur in de proloog te kennen geeft dat zijns inziens Agloval de beste papieren heeft, lijkt met het vaderschap een beetje gerommeld te zijn. In andere ‘episodische’ Arthurromans waarin een onbekende jonge ridder samen met Walewein de hoofdrol vervult, streven beide ridders hetzelfde doel na. De twee zoektochten in de Roman van Moriaan leiden uiteindelijk wel naar hetzelfde doel (namelijk de verblijfplaats van Perceval en Agloval), maar aanvankelijk zoeken Walewein en Lancelot enerzijds en Moriaan anderzijds verschillende personen.
De Roman van Moriaan zoals we hem kennen, roept vele vragen op. Bij voorbeeld: waarom gaat Lancelot met Walewein mee? In geen andere Arthurroman verlaten twee gerenommeerde ridders tegelijk Arthurs hof. Ondanks de vele raadsels die rond de Roman van Moriaan hangen, is voor Walewein duidelijk een belangrijke rol weggelegd. Hij wijst de onstuimige Moriaan het juiste pad naar hoofsheid én hij blijkt de beste arts ter wereld te zijn. Maar bovenal is het aan hem te danken dat het rijk van koning Arthur niet voortijdig aan zijn eind komt, want Walewein redt zijn oom niet alleen, hij gaat ook op zoek naar Perceval en ontmoet onderweg Moriaan.
| |
| |
| |
Slotakkoord
Rond 1470 legde Sir Thomas Malory de laatste hand aan zijn versie van de geschiedenis van koning Arthur: de Morte d'Arthur. In eenentwintig boeken schildert hij als laatste in de middeleeuwen de avonturen van de ridders van de Ronde Tafel. Volgens Malory stierf Walewein bij zijn terugkeer uit Gallië om Mordred af te zetten: ‘En op het middaguur dan gaf Heer [Walewein] de geest; de koning liet hem ter aarde bestellen in een kapel in het Kasteel van Dover; en daar kan iedereen nog zijn schedel zien.’
Sinds Willem van Malmesbury de vondst van Waleweins graf in Wales bekend maakte, en Malory's slotakkoord zijn er bijna 350 jaar verlopen. Waleweins graf blijkt plotseling van het westen naar het oosten te zijn ‘verhuisd’, zonder dat iemand zich daarom lijkt te bekreunen. Maar in die drie en een halve eeuw is er ontzettend veel gebeurd, of liever geschreven: duizenden perkamenten bladen zijn volgepend met de belevenissen van koning Arthur en zijn ridders van de Ronde Tafel.
Na Malory is het min of meer afgelopen met Arthurs literaire carrière. De humanisten uit de vijftiende en zestiende eeuw wezen deze verhalen als onhistorisch van de hand. Bovendien waren ze van mening dat de Arthurromans een uiting waren van de onbeschaafde barbaren die tussen de klassieke oudheid en hun eigen tijd hun tijd verdaan hadden met beuzelarijen in plaats van met de prachtige klassieke poëzie. Het doek valt voor Arthur, Perceval, Lancelot, Keie en Walewein. In de negentiende eeuw wordt de middeleeuwse Arthurliteratuur herontdekt. Voor de tweede keer veroveren Arthur en zijn neef Walewein de Westeuropese literatuur. Maar dat is weer een ander verhaal.
|
|