Walewein, de neef van koning Arthur
(1992)–Anoniem Moriaen, Anoniem Walewein– Auteursrechtelijk beschermdTwee oorspronkelijke Nederlandse Arthurromans met Walewein in de hoofdrol. De neef van koning Arthur op de bres voor recht en orde
[pagina 128]
| |
afkondigen dat ze terstond en zonder voorbehoud degene die dat ondier onschadelijk zou maken, tot echtgenoot zou nemen. De jonkvrouw was buitengewoon mooi. Bovendien was het hele land haar eigendom. Er woonde echter ook een kwaadaardig sujet dat een oogje op deze jonkvrouw had laten vallen. Deze ridder lag voortdurend op de loer of iemand het ondier zou verslaan: hij wilde de overwinnaar doden en net doen of hij het monster gedood had. Zo doende zou hij dan stiekem met andermans eer gaan strijken. Lancelot reed zo ver het land in, tot hij het jachtgebied van dat verschrikkelijke monster bereikt had. Tot zijn ontzetting zag Lancelot er de helmen, speren en wapenrustingen liggen van al de ridders die door het beest vermorzeld waren. Ook lagen her en der afgekloven botten. Lancelot ging zonder omwegen naar de plaats waar het ondier zich ophield. Zodra het beest Lancelot waarnam, kwam het aangestormd alsof het de baarlijke duivel was. Het ging Lancelot meteen te lijf. Het was niet bang voor zwaarden, speren of wat voor wapens dan ook. Ofschoon Lancelot zijn lans op het beest in tweeën stak, wist hij geen schub te beschadigen of door te dringen tot het vel van het beest. Daarop trok Lancelot zijn zwaard en sloeg er met grote kracht op los. Maar dit schaadde het ondier in het geheel niet. Integendeel, het pakte Lancelot bij de keel en beet dwars door diens wapenrusting heen. Tot Lancelots grote ongenoegen maakte het niet alleen een enorme scheur in de maliënkolder, maar verwondde hem daadwerkelijk. Lancelot sloeg er andermaal op los, maar het hielp geen zier. Het beest ging zo tekeer dat het Lancelots maliënkolder tot de voeten toe openreet en Lancelot zelf fiks toetakelde. Bovendien begon het monster gif te spuwen. Als Lancelot het ringetje niet aan zijn vinger had gedragen, zou hij ter plekke ten gevolge van het gif dood zijn neergevallen. Het ondier sprong op Lancelot af met wijd opengesperde muil, alsof het hem met huid en haar wilde verslinden. Op dat moment had Lancelot gewacht: hij stootte | |
[pagina 129]
| |
zijn zwaard diep in de keel van het beest, tot het hart toe. Het ondier brulde zo hard, dat het tot op grote afstand te horen was. De kwaadaardige ridder die een en ander nauwlettend gevolgd had, reed onmiddellijk na de doodskreet van het ondier naar de plaats waar het geveld neerlag. Daar trof hij Lancelot die bezig was zijn vele wonden te verzorgen, naast het lijk van het beest aan. De gewetenloze, snode ridder maakte veel misbaar en zei dat hij die wonden wilde verzorgen. Maar hij stond nog niet naast Lancelot, of hij stal diens zwaard en gooide dat weg. Daarop begon hij op Lancelot in te slaan en bracht hem daarbij zoveel nieuwe wonden toe dat hij op de grond neerzeeg. Omdat deze grote schoft meende dat Lancelot inderdaad het loodje gelegd had, liet hij hem daar liggen. Hij liep op het ondier af en hakte de rechterpoot af. Die wilde hij naar de jonkvrouw brengen; hij meende haar aldus voor zich te winnen. Ondertussen had heer Walewein de plaats bereikt waar Lancelot het monster gedood had. De schurk die Lancelot zo ernstig verwond had, zat op Lancelots paard en wilde zich uit de voeten maken. De onverschrokken Walewein herkende Lancelots paard en toen hij Lancelot zelf zwaar gewond ter aarde zag liggen, realiseerde hij zich wat er aan de hand zou kunnen zijn. Hij trok zijn voortreffelijke zwaard en reed op de schurk af: ‘Heer moordenaar, blijf staan. Alles wijst erop dat u mijn kameraad omwille van dit ondier gedood hebt.’ De gewetenloze en snode ridder was er graag vandoor gegaan, maar Walewein was hem zo dicht genaderd dat hij niet kon ontsnappen. Walewein sloeg zo fel op hem in, dat de booswicht van Lancelots paard moest stappen en uiteindelijk om genade smeekte. Walewein bedacht dat hij hem naar Lancelot zou brengen, vooraleer hij een beslissing zou nemen. Toen ze Lancelot bereikten, kwam die net weer bij bewustzijn. Zodra hij Walewein en de schurk gewaarwerd, riep hij uit: ‘Lieve vriend, sla hem dood! Als ik weet dat u dat doet, kan ik met een | |
[pagina 130]
| |
gerust hart sterven.’ Na deze woorden draalde Walewein geen moment, maar sloeg de booswicht ter plekke het hoofd af. Daarop begon hij zijn gezel te beklagen: ‘Heer, laat me alstublieft weten of u van uw verwondingen denkt te genezen! Ik zal u helpen.’ Lancelot vertelde hem hoe hij in deze netelige situatie verzeild was geraakt: ‘Maar die schurk heeft me eigenlijk nog het meest toegetakeld. Van die verwondingen heb ik veel pijn. Als ik ergens rustig kan blijven liggen, zal ik wel weer beter worden.’ Het deed Walewein zeer veel genoegen dit te horen. Hij verzorgde direct Lancelots wonden door er bloedstelpende kruiden op te leggen. Vervolgens zette hij Lancelot voorzichtig op diens paard en keerde zo snel mogelijk terug naar de kluizenaar bij het kruispunt. Onderweg bespraken ze hoe Walewein Lancelot op de been zou kunnen helpen.
Ze reden net zo lang door tot ze de kluis bereikten. Niet lang daarna zagen ze Moriaan, Gariët en Perceval aankomen. Iedereen was zeer verheugd. De kluizenaar bereidde snel een maaltijd. Voor Lancelot werd zo goed en zo kwaad als dat ging een bed klaar gemaakt waarop hij kon rusten. Ieder vertelde de anderen wat hem overkomen was. Moriaan liet weten hoe hij zijn vader gevonden had. Die nacht verbleven ze in alle rust in de kluis. Nadat Lancelot de volgende dag op de hoogte gesteld was van wat de koningin was overkomen, wilde hij niet langer in de kluis blijven, nog niet voor alle rijkdommen ter wereld. Hij verklaarde dat hij genezen was en geen last meer had van zijn wonden. Hij wilde onmiddellijk ten strijde trekken. Dus moesten ze 's ochtends vroeg vertrekken, of ze wilden of niet. En dat deden ze ook. Onderweg controleerde Walewein Lancelots wonden. Langzaam, maar gestaag reden ze voort, totdat ze nieuws | |
[pagina 131]
| |
hoorden over hun vrouwe, de koningin. Zij werd belegerd door de koning van Ierland. Die had zoveel verwoest en verbrand, dat de omvang van de schade nauwelijks was te schatten. Hij had het beleg geslagen rond het kasteel waar de koningin zelf verbleef. Hij had een dure eed gezworen dat hij haar niet op vreedzame wijze zou laten gaan, en zodra hij het kasteel veroverd zou hebben, zou hij niemand sparen van degenen die daar binnen waren en zeker niet de koningin. Hij zou ze zo schandalig behandelen dat men daar lange tijd over zou spreken. Dit had de koning van Ierland gezworen bij zijn kroon en bij al hetgeen waarbij een koning zweert. Toen Walewein, Gariët, Lancelot, Perceval en Moriaan in Arthurs rijk kwamen, zagen ze een kasteel met een brede, diepe gracht eromheen. Degene die dat had laten bouwen, was slim geweest, want het kasteel was vanaf de grond opgemetseld uit grijze stenen. Koning Arthur beschouwde dit als zijn beste kasteel, en gelukkig, het was nog niet veroverd. Voor zonsopgang moesten de belegerden vertrokken zijn. Mochten er daarna nog mensen in het kasteel worden aangetroffen, dan zou de koning van Ierland geen genade kennen: men zou hen koken of braden. Deze dure eed had de koning gezworen. De volgende dag zou hij naar dit kasteel komen, samen met degenen die het land veroverd en geplunderd hadden en van vele vrouwen en kinderen man of vader hadden gedood. In het land heerste grote angst vanwege de ellende die men ondervond. Walewein, Lancelot, Gariët, Perceval en Moriaan zagen de mensen wegvluchten en hun have en goed in veiligheid brengen. Ze verkeerden in de angstige veronderstelling dat het slecht met hen zou aflopen. Onderweg kwamen ze veel volk tegen. Mannen, vrouwen en kinderen verlieten huis en haard; het vee dreven ze voor zich uit; hun bezittingen zeulden ze mee; sommigen gingen te paard, anderen te voet. Er zat niets anders voor hen op. Heer Gariët vroeg een man die hij eerst hoffelijk had be- | |
[pagina 132]
| |
groet, om inlichtingen over het land en over de mensen die op de vlucht waren. De brave borst antwoordde: ‘Ze menen alles verloren te hebben. De koning van Ierland zal naar dit kasteel komen. De mensen weten zich geen raad. Gods straffende hand heeft ons onheil bezorgd: koning Arthur is gevangen genomen, maar we weten niet waar hij wordt vastgehouden. Hij werd op verraderlijke wijze omsingeld toen hij op jacht was in een bos. Daar is hij voor het laatst gezien. De koning van Ierland maakt zich meester van heel het rijk. Wie zijn leven wil behouden, moet zich aan hem onderwerpen. Tegen zijn krachtige leger is ons weerloze volk kansloos. Bovendien hebben we geen enkele bescherming: zowel heer Walewein als heer Lancelot hebben ons land verlaten, tot onze grote ellende. We zijn verstoken van hulp, leiders en raad.’ Daarop vroeg Moriaan: ‘Is er iemand in dit kasteel?’ ‘Er zijn daar tien ridders en een groot aantal huursoldaten. Voor hun leven valt te vrezen. Immers, de rampspoed die het land teistert, komt steeds dichterbij. Een jaar lang zijn ze bezig geweest dit kasteel in staat van verdediging te brengen. Ze beschikken daarbinnen over wapens en voedsel en over voldoende manschappen om stand te houden. Het kasteel is niet makkelijk in te nemen, zolang zij daarbinnen genoeg te eten hebben. Maar uiteindelijk zullen ze zich wel moeten overgeven. Ik denk dat God ons deze straf gezonden heeft. De koning van Ierland heeft een dure eed gezworen dat allen die zich verstouten het kasteel tegen hem en zijn troepen te verdedigen, het leven zullen verliezen, ook al zou hij het zeven jaar moeten belegeren. Dit heeft hij laten weten. Mochten ze het er toch levend van afbrengen, dan zullen hun vrouwen en kinderen afstand moeten doen van hun erfdeel. Wij verwachten absoluut geen hulp en daarom verlaten we zo snel mogelijk deze omgeving.’ Walewein sprak onmiddellijk: ‘Beste vriend, moge God u belonen voor uw inlichtingen.’ | |
[pagina 133]
| |
Walewein was van mening dat ze het prachtige en zeer sterke kasteel binnen moesten gaan. Ze begroetten de ridders en voetknechten met de heilwens dat God alles toch nog ten goede zou keren. Walewein, Lancelot, Gariët, Perceval en Moriaan werden van ganser harte welkom geheten, want men herkende hen. Vooral Waleweins en Lancelots komst werd met blijdschap begroet. Daarna stelde Walewein de aanwezigen op de hoogte van de dappere daden van de goede ridder Moriaan; volgens Walewein was hij een van de beste ridders onder de zon. Na Waleweins lofprijzing nam Moriaan het woord: ‘Het is een goede zaak als we hierbinnen stand kunnen houden, maar het zou beter zijn een uitval te wagen ter wille van koning Arthur. Het zou doodzonde zijn, als we dit kasteel zouden opgeven. We moeten ons leven in de waagschaal stellen en dan maar kijken wat er gebeurt.’ Walewein stemde daar direct mee in. Lancelot deed er nog een schepje bovenop: ‘Terecht wordt wijd en zijd schande gesproken over mensen die hun heer in de steek laten. We moeten het erop wagen. Ik hoop dat God ons binnen korte tijd te hulp zal schieten. We kunnen eer en roem verwerven door de koning, onze heer, te bevrijden. Ook al is hij nu gevangen, hij zal het er levend afbrengen, mits God het toestaat. Mijn hart zegt me dat we het wel zullen redden.’ Op deze wijze sprak Lancelot tegen heer Walewein en Moriaan. Zodra degenen die het kasteel wilden verlaten, Lancelots bedoeling doorhadden, was er geen ridder of voetknecht die het stevige kasteel wilde ontruimen of eruit wegtrekken. Ze meenden dat Moriaans advies uitstekend was. Omdat hij er zo angstaanjagend uitzag, zou hij wel een heel leger op de vlucht doen slaan, als hij daartoe de kans kreeg. Ze gaven hun erewoord dat ze bij hem zouden blijven en de anderen niet in de steek zouden laten, tenzij ze sneuvelden of andere bevelen zouden krijgen. Onmiddellijk hierna haalden ze alle hulp en alle voedsel binnen die ze konden krijgen en sloten de poorten voor | |
[pagina 134]
| |
de koning van Ierland die met zijn leger zeer dicht in de buurt was. Voor de avond bereikte deze koning het kasteel, ten zeerste verbolgen. In zijn gezelschap waren vele ridders en andere dappere soldaten. Zodra ze voor het kasteel stonden, liet de koning vragen of ze het wilden overgeven om het vege lijf te redden. Maar de belegerden antwoordden dat zij het nooit ofte nimmer vrijwillig zouden verlaten en dat zij evenmin hun heer, koning Arthur, zouden afvallen. Daarop zwoer de Ierse koning nog een dure eed: hij zou hen niet laten lopen, tenzij ze zich terstond overgaven. Maar de belegerden trokken zich niets van die dreigementen aan. Ze bereidden de verdediging voor. Vanaf de kantelen wierpen ze grote, zware stenen, zodat de Ieren zich moesten terugtrekken. In het open veld sloegen ze hun tenten op voor de nacht. Toen de belegerden dat zagen, vreesden ze dat de Ierse koning de volgende dag meer ridders en troepen zou laten aanrukken. Daarom leek het hun beter om hun kans nú te grijpen en een uitval te wagen, voordat ze nog meer troepen op hun nek zouden krijgen. Ze moesten dus snel hun plan trekken, volgens Lancelot: ‘We kunnen niet ontsnappen. Evenmin mogen we hopen op hulp, en evenmin zullen we het kasteel ontruimen. We moeten profijt trekken uit deze situatie.’ 's Nachts verbleven ze zonder enige vrolijkheid in het kasteel; ze spaarden hun krachten, zoals het goede en dappere krijgslieden betaamt. Ze aten en dronken naar hartelust. Bij het krieken van de dag was iedereen klaar wakker. Ieder popelde om de strijd aan te vangen. Ze trokken hun wapenrusting aan en lieten hun paarden haver geven. Waarom zou ik het lang maken? Bij zonsopgang zaten de mensen uit het kasteel op stevige, krachtige paarden en waren ze van top tot teen bewapend. Zodra de poorten open waren, stormden ze met man en macht naar buiten. De Ierse schildwachten kregen hen in het oog en vielen hen aan, maar dat | |
[pagina 135]
| |
hielp geen barst. Moriaan beet het spits af; hij maalde er absoluut niet om dat hij als eerste handgemeen raakte; nooit zag men een sterveling zulke reusachtige klappen uitdelen. Walewein, Perceval en Lancelot vochten net zo lang tot ze het Ierse legerkamp bereikten, waarbij ze velen doodsloegen. Uiteindelijk bereikten ze de tent van de Ierse koning. Zijn lijfwachten werden totaal verrast: voor ze zich konden verdedigen, hadden Arthurs ridders hun wapenrustingen, schilden en speren al in beslag genomen; niemand werd gespaard. Het gevolg van de koning sloeg de vrees om het hart, toen de goed bewapende ridders van koning Arthur hen in het nauw dreven; velen ontvingen fikse klappen voor ze het veld ruimden. De koning van Ierland werd gevangen genomen; niemand uit zijn gevolg verdedigde hem; allen waren al lang blij het er levend van af te brengen. De koning van Ierland moest zich wel overgeven, want anders hadden ze hem en ook zijn manschappen gedood. Ze brachten de koning naar het kasteel en sloten hem in een toren op. Nooit was iemand een gastvrijer onthaal bereid. De strijd was gestreden. Het was Arthurs mensen voor de wind gegaan. De Ieren die het slagveld levend konden verlaten, lieten zich weinig gelegen liggen aan hun spullen. Daarom was er veel buit voor wie daar belang in stelde. Wat er nog bruikbaar was, sleepten ze het kasteel binnen. Velen kregen nooit geld voor die spullen, maar ze verkochten ze duur door hun leven erbij in te schieten en zonder te weten hoe ze ze kwijtraakten. Dat kwam omdat ze bang waren voor de slagen die Moriaan, Lancelot, Walewein en Perceval op het slagveld uitdeelden. Velen verkeerden daardoor in doodsnood. Nadat ze de gevangenen binnen het kasteel hadden gevoerd, sloten ze de poorten en hingen hun wapenschilden buiten aan de muren, ten teken dat ze zich verdedigen wilden. Zodra men Waleweins wapenteken herkende en Lancelots banier zag wapperen, ging het gerucht over hun strijd als een lopend vuurtje door het land. De Ieren hadden het zwaar te verduren. Degenen die de | |
[pagina 136]
| |
koningin belegerden, gaven het beleg ijlings op; de andere troepen, die met de koning van Ierland Arthurs rijk waren binnengevallen, vreesden voor schande. Daarom zonden ze onderhandelaars naar Walewein om een verzoening te bewerkstelligen. Walewein pleegde overleg met de anderen en ze besloten dat de Ieren hun eerst koning Arthur moesten laten zien, voordat ze wilden onderhandelen over het losgeld voor hun eigen koning. ‘Op die manier hebben we alle touwtjes in handen bij het sluiten van vrede.’ Waarom zou ik een kort verhaal lang maken? Zeer tegen hun zin brachten de Ieren koning Arthur naar het kasteel als ‘losprijs’ voor hun eigen vorst. Het gerucht ging dat de koning van Ierland gevangen genomen was en dat Arthur zelf bij de vredesonderhandelingen aanwezig zou zijn. Daarop stroomden zoveel Britten op die plaats samen dat Arthur gewapenderhand uit handen van de Ieren werd bevrijd. Op een paard werd hij naar het kasteel gebracht. Zo liep het toch nog goed af voor Arthur: hij zelf was ontsnapt en de koning van Ierland had hij in zijn macht. Nu zult u horen wat er met de koning van Ierland gebeurde. Toen deze vernam dat koning Arthur ontkomen was, onderwierp hij zich en bood geld en goederen, indien men hem liet gaan. Hij zou Arthurs land met al zijn troepen verlaten; hij wilde bovendien Arthurs leenman worden. Op deze wijze verplichtte de gevangen koning van Ierland zich Arthur het overeengekomen losgeld te betalen. Maar hierover zal ik verder zwijgen. Koning Arthur was zeer ingenomen met deze gang van zaken. Daarom liet hij een hofdag bijeenroepen, waar een ieder zich op zijn kosten te goed kon komen doen. Velen kwamen daarop naar Arthurs hof, maar niemand werd daar zo geëerd en geprezen als Perceval en Moriaan. Arthur schonk hun een buitengewoon grote beloning. Walewein vertelde de koning over Moriaan en diens vader; al hun wederwaardighe- | |
[pagina 137]
| |
den verhaalde hij van a tot z. Daarom werd hij zeer geprezen. Hierover zwijg ik nu om voort te gaan met het verhaal hoe Moriaan naar zijn vader terugkeerde die gewond bij zijn oom, de heremiet, lag, zoals ik hiervoor uit de doeken heb gedaan. |
|