De koning was nauwelijks uitgesproken, of heer Lancelot van Lac sprong op: ‘Ik trek er ook op uit om Perceval te zoeken, wat de gevolgen ook mogen zijn. Als ik de dappere ridder vind, zal ik hem indien mogelijk hierheen brengen. Ik ga me klaarmaken; ik wil niet langer wachten. Uit de woorden van de koning maak ik op dat hij buiten zinnen zal raken, als Perceval niet hier is. Ik vertrek omwille van de eer van de koning.’
Koning Arthur antwoordde: ‘Heer Lancelot, houd uw voorstel nog even in beraad. Als al mijn ridders wegtrekken, zou me gemakkelijk schade berokkend kunnen worden. Het zou me bij voorbeeld slecht kunnen vergaan wanneer ik in een oorlog betrokken zou worden, zoals me al vaker overkomen is. Ik had mijn land en mijn kroon al lang verloren, als ik niet over mijn ridders had beschikt: dank zij hen ben ik steeds uit de nood gered.’
‘Bij de Opperheer Die mij op de Jongste Dag zal oordelen, omdat Walewein wegtrekt, blijf ik hier niet wachten, wat er ook gebeuren moge. Ik wil mijn geluk beproeven. Ik zal alles wat ik van God in leen houd, in de waagschaal stellen, omdat Perceval mij standvastig bleef zoeken, toen ik op een geheime plaats zat. Hij bracht mij weer naar het hof, en daarom ben ik min of meer verplicht hem te gaan zoeken.’
Dames en jonkvrouwen, ridders en knapen barstten in tranen uit toen Lancelot te kennen gaf weg te willen gaan.
Ondertussen was Walewein zijn belofte om de gewonde ridder te verzorgen niet vergeten. Hij ging naar hem toe en behandelde diens wonden, zodat ze korte tijd later reeds genezen waren. Wie zich door Walewein liet verzorgen, genas hoe dan ook.
Iedereen aan het hof was bedroefd vanwege het feit dat Walewein en Lancelot de volgende ochtend zouden vertrekken. Daarom at men 's avonds heel weinig. Over het misbaar aan het hof zullen we verder zwijgen en nu verder vertellen over Walewein en Lancelot.