Op dat moment arriveerde de kasteelheer in gezelschap van Arthurs ridders. Hij zag dat Keie het kasteel nog steeds belegerde. Daarop wilde hij zijn bloedverwanten en bondgenoten te hulp roepen. Maar Gariët zei: ‘Doe dat niet. Ik wil niet dat we ons belachelijk maken door hulp te vragen tegen zo weinig mensen. Ik zal er in m'n eentje vijf zo te grazen nemen, dat ze zich graag zullen overgeven om hun leven te redden.’
Heer Lioneel zei direct: ‘Ik neem er ook vijf voor mijn rekening.’
‘Ik ook,’ sprak Hestor. ‘Ik zal ze zo te lijf gaan, dat ze blij zullen zijn dat ze zich op tijd kunnen overgeven.’
Agloval voegde daaraan toe: ‘De laatste vijf zijn voor mij. Op mijn erewoord, ook ik zal ze zo onder handen nemen, dat ze blij zullen zijn aan de dood te ontkomen.’
Toen sprak de kasteelheer: ‘Nu zijn ze allemaal verdeeld. Tegen wie moet ik het dan opnemen?’
Hestor antwoordde: ‘Bij Sint-Jan, zodra we ze overwonnen hebben, moet u ze naar de kerker van uw kasteel brengen. Dat is uw aandeel.’
‘Voorwaar, zo moet het gaan!’ beaamden de anderen.
Ondertussen waren ze Keie zo dicht genaderd, dat deze hen zag. Hij keek naar de wapenschilden op hun banieren, maar hij herkende ze niet, want ze voerden niet hun eigen tekens. Keie was vol zelfvertrouwen, omdat hij zag dat ze maar met z'n vijven waren.
Terwijl ze dichterbij kwamen sprak Agloval tot zijn gezellen: ‘Elk van ons heeft op zich genomen om vijf van Keies ridders aan te pakken. Volgens mij moeten we hun vertellen, dat elk van ons vieren vijf van hen - één voor één - het onderspit zal laten delven en gevangen zal nemen. Als ze het tenminste tegen ons op durven nemen.’
‘Het lijkt ons goed, dat dit aan Keie wordt meegedeeld. Maar wie zal de boodschap overbrengen?’
Ze vroegen het Agloval, want die had het verhaal bedacht.