de schande is nauwelijks te dragen.’
‘Op mijn erewoord, ik sla u dood, als u me dit niet wilt beloven,’ zei Walewein en hief zijn zwaard op.
De ander riep onmiddellijk: ‘Laat me leven! Ik verzeker u plechtig dat ik zal doen wat u wilt, maar zeg me eerst, beste heer ridder, hoe u heet.’
‘Ik heet Walewein. Ik zal nooit zo lomp zijn om mijn naam te verzwijgen.’
‘Ach, ach, heer! Nooit was een ridder zo blij als ik nu ben, omdat u het bent door wie ik verslagen ben. Ik zweer plechtig al uw wensen te vervullen.’
‘Op uw erewoord vertrouw ik u deze mooie jonkvrouw toe die mij hierheen vergezelde. Neem haar mee naar Kardoel. Zeg tegen de koningin dat ze voor haar zorgt, totdat ik kom.’
Daarna zijn ze opgestaan en teruggekeerd naar het kasteel. Onderweg vertelde de gastheer aan Walewein hoe zijn vriendin gezworen had dat ze Waleweins hoofd wilde hebben.
‘In een prachtige kist die zij speciaal daarvoor had laten maken. Pas dan zou ik met haar mogen vrijen. Beste heer, wat raadt u me aan te doen?’
Heer Walewein zei daarop tegen de ridder: ‘Dat zal ik wel in orde maken.’
Rustig bereikten ze het kasteel. Walewein ging naar de jonkvrouw toe, die de dochter van de koning van Noorwegen bleek te zijn. Hij groette haar en zei: ‘Jonkvrouw, ik ben Walewein. Op mijn erewoord, ik wil mijn gastheer van zijn belofte kwijten. Ik heb begrepen dat u thuis een kist hebt, speciaal voor mijn hoofd. Ik wil er nu mijn hoofd in vlijen: zodoende is mijn gastheer zijn belofte nagekomen.’
‘Wat er ook gebeurt, ik zal u niet tegenspreken,’ sprak de jonkvrouw. Daarop legde Walewein zijn hoofd in de kist en haalde het er zonder problemen weer uit.
‘Hiermee heeft mijn gastheer zijn belofte ingelost.’
Aldus liep alles toch nog goed af. Er werd goed voor Wale-