Het vrolijke bleekersmeisje(ca. 1841)–Anoniem Vrolijke bleekersmeisje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minneklagt. Op een aangename wijs. Schoon ver van u, blijf ik steeds aan u denken, Geprand door rouw, bijna verteert door smart, Bij 't daglicht gloed, de nacht mij rust moog schenken, Naar u alleen, naar u verlangt mijn hart. bis. 2.[regelnummer] In 't somber bosch en lagchende valeijen, Zweeft ook uw beeld gestadig aan mijn zij, Hoe't grilziek lot moog dringen dringen vleijen, In een woestijn blijft zelfs uw beeld mij bij. bis. 3.[regelnummer] Bij 't woest gewoel der rustelooze menschen, Of bij den rust die tijd en lot mij schenkt, Is 't groot heelal te klein voor mijne wenschen, Wanneer mijn hart aan u we vriendschap denkt. bis. 4.[regelnummer] Ja gij alleen, vervult steeds mijn gedachten, Dikwerf des nachts zie 'k in mijn droom u nog, Ik klaag mijn leed, neem deel aan mijne klagten, Ik ontwaak helaas, o zoet, o wreed bedrog. bis. 5.[regelnummer] Als ik herdenk de ras vervlogen tijden, Dan bloed mijn hart daar 'k onophoud'lijk ween, Genoten vreugd doet mij steeds dubbel lijden, In smart en leed vliegen mijn dagen heên. bis. 6.[regelnummer] Wanneer op aard geen ramp mij meer zal stooren, Mijn koud gebeent ter grafplaats wordt geleid, Zal nog mijn geest al fluist'rend u doen hooren, Ik denk aan u ook zelfs in eeuwigheid, bis. Vorige Volgende