De Visscher met zijn Meisje.
Op een aangename wijs.
Als de zon is uit de kim gerezen,
Ga ik met mijn hengelroê,
En wat bij 't visschen meer moet wezen,
Naar de ruime plassen toe;
Om een Baarsje te verrassen,
Vrolijk in het schomm'lend riet,
Langs het walletje groen bewasschen,
Stoort de Visscher niemand niet.
2.[regelnummer]
Hier laat ik mijn aasje zinken,
Met mijn pijpje in den mond,
| |
Waar is de flesch, ik moet eens drinken?
Een klein slokje is gezond;
Maar wat zie ik door de boomen,
Een lief meisje, hoort zij zingt,
Daar haar stem bij 't herwaarts komen,
Vrolijk in mijn ooren klinkt.
3.[regelnummer]
Kom wat nader, aardig meisje!
Zet u hier in 't groen wat neer;
Zusjelief! kom drinkt een reisje,
O, wat is 't bekoorlijk weêr;
Rust hier zacht en zonder kommer,
Want gij zijt alreê vermoeid,
Rust hier zacht in 't koele lommer,
Ziet hoe lieflijk 't stroomtje vloeit.
4.[regelnummer]
Neen, o Visscher! al die streken,
Van die Visschers uit de Steên,
Zijn mijn meer dan eens gebleken,
Laat mij gaan want ik moet heên;
Wat zou ook mijn vader zeggen,
Als ik hier mijn tijd versleet?
Daar 'k hem achter gindsche heggen,
Naar mijn komst verlangen deed.
5.[regelnummer]
Slechts een kusje, o mijn Schoone!
Gun dat ik een korte poos,
U mijn liefde en vriendschap toone,
Lief zoet Meisje, wordt niet boos;
Slechts een kusje, o mijn engel, -
Zij ontvlugt mij, o wat spijt,
'k Had een Baarsje aan mijn hengel,
Maar helaas, nu ben 'k het kwijt.
6.[regelnummer]
Nu moet ik mij vergenoegen,
Met een Baarsje uit het riet,
En ga mij weer tot visschen voegen,
| |