Het vrolijke bleekersmeisje(ca. 1841)–Anoniem Vrolijke bleekersmeisje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minneklagt van Albert en Louiza. Op een aangename wijs. Deze bloempjes, deze perken, Hooren mijne minneklagt, Vlijtig vlijtig aan het werken, Het is Louize die ik wacht. Moet zij achter deze muuren, Eeuwig in den kerker zijn, Ach! hoe menig' menig' uren, Zucht ik hier in minnepijn. 2.[regelnummer] Schoon dit kleed ook mij vermomme, En ik eene tuinman schijn, Mogt zij toch nog eensjes komen, Albert zou gelukkig zijn; Maar, helaas! wat doet mij vreezen, [pagina 28] [p. 28] Is het waar hetgeen ik gis, Zou het mooglijk kunnen wezen, Dood is zij, dat is gewis. 3.[regelnummer] Wat baat mij nu al mijn klagen, Daar zij ligt in 't somber graf, Wreede dood wilt mij niet plagen, Rukt mij van deez' wereld af; Wreede dood komt mij thans nad'ren, Grief mij met uw felle zeis, 't Siedend bloed kruipt door mijn ad'ren, Daar gij mij mijn grafplaats wijst. 4.[regelnummer] Voor het laatst zal ik deez' bloemen, Gaan besproeijen met een traan; Ik pluk dit roosje waart te roemen, Dat met mij in 't graf zal gaan; Dit geweer zal mij bevrijden, Van de droefheid die ik lij, Ik leg dit roosje aan mijn zijde, En de dood die maakt mij vrij. 5.[regelnummer] De avondstond die kwam toen nad'ren, De kloosterdeur ontsluit zich daar, Men ziet in 't diepste van de blaad'ren, Het is Louize al te waar; Afgemat en moe van 't zuchten, Vliegt zij naar haar waarde vrind, Maar, helaas! dit zijn de vruchten, Daar zij hem doorstoken vindt. 6.[regelnummer] Hij ontsluit voor 't laatst zijn oogen, Ziet haar aan vol teederheid, Sprak: valsche schijn heeft mij bedrogen, Ik moet naar de eeuwigheid; Ja, ik heb mijn hart doorstoken, Vliegt terug naar uwen eel, [pagina 29] [p. 29] U wreede vader is gewroken, Louize! ach, vaar eeuwig wel! 7.[regelnummer] Ademloos en moê van klagten, Valt zij op zijn boezem neêr, Hier zal ik mijn dood verwachten, Want mijn Albert komt niet weêr; Lieve Minnaar! wilt toch spreken, Zijt gij heên dan voor altoos? Maar hij geeft noch taal noch teeken, Dood ligt hij bij deze roos. 8.[regelnummer] Liefste Roosje! vol van geuren, Gij zijt nu mijn eenigst goed, Mogt gij eeuwig eeuwig treuren, Met mijn diep bedroefd gemoed; De dood die zal ons zaâm vereenen, Liefste vrind! dit is ons lot, Maar hoe waggelen mijne beenen, Ach! ik sterf, o groote God! Vorige Volgende