Het vrolijke bleekersmeisje(ca. 1841)–Anoniem Vrolijke bleekersmeisje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De klagende Minaar. Op eene fraaije wijs. Mijn Julia is mij ontnomen. Waar of zij is? ik zie haar niet weer, Zij heeft mijn zinnen gansch benomen, Zij is mijn Julia niet meer; Zij heeft mij nu geheel verlate. Ik leef in smart en zij in pijn; Kan zij een brouwe minnaar haten? Ach, Julia! hoe kan dat zijn? bis. 2.[regelnummer] Mij dunkt ik zie haar twee bruine oogen, Die lonken mij zoo vriendelijk aan, Haar lieve lipjes neêrgebogen, Haar krullend haar fraai opgedaan; Haar malsche borst, die mij bekoonde, Haar tandjes, als ivoor zou rein, Mogt ik haar lieve stem eens hooren, Ach, Julia! hoe kan dat zijn. [pagina 12] [p. 12] 3.[regelnummer] Haar dansen kan een elk bekoren, Haar vriendelijkheid gaat bovenal, De zanglust is baar aangeboren, Haar stem een liefelijk getnal; Haar deugden en bevalligheden, Al wat zij deed bekoorde mij, Ik was met haar zoo wel te vreden, Ach, Julia! kom toch bij mij. bis. 4.[regelnummer] Ik zwoer haar trouw met zooveel eden; Ik Herders zoon en zij Godin, Verhoorde zij haar minnaars bede, Ik noemde haar mijn Engelin; Ach, Julia, wil u ontfermen, Ik hoor haar ras, zij spreekt van ja, Verligt uw minnaars klagten, kermen, Ach, kom bij mij toch Julia. bis. 5.[regelnummer] Leeft eenzaam Paar, in vergenoegen, Mijn allerschoonste Julia, En wilt uw landjes gaan beploegen, En weid u schaapjes langzaam aan; Wilt beiden u in d'echt vermaken, Want Cupido die is zoo goed, Hij doet u veel genoegen smaken, Want Cupido die smaakt zoo zoet. bis. Vorige Volgende