Het vrolijke bleekersmeisje
(ca. 1841)–Anoniem Vrolijke bleekersmeisje, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Ach kon ik sprak dat lieve kind,
Maar zoekend naar hem doolen;
Er is geen dag of 'k denk er aan,
Aan mijne lieve Christiaan. bis.
2.[regelnummer]
't Is mij zoo angstig en zoo bang,
Hij mag niet wederkomen,
Drie jaren! o wat is dat lang,
Mijn hart is vol met schroomen;
Kleed ik mij uit, kleed ik mij aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
3.[regelnummer]
Bij 't afscheid was 't ons beiden naar,
De droefheid deed ons beven,
Mijn moeder zei: wat zijt gij raar,
Zij wou mij klappen geren;
Denk aan Sint Jan, riep hij mij aan,
En aan uw lieve Christiaan. bis,
4.[regelnummer]
Zijn leêren broek hangt aan den wand,
In onz' betreurde kamer,
Geen nood dat ik die broek verpand,
't Was zonde en ook jammer;
Zie ik die broek vol liefde aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
5.[regelnummer]
Zijn vlegel hangt hier aan den wand,
Dat hout won voor mijn eten,
Een aalsvel is het vlegelband,
Ik kan het met niet vergeten;
En zie ik nu den vlegel aan.
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
6.[regelnummer]
En als hij naar den molen rijdt,
Met onze ezels, knollen;
Dan zei hij; kom mijn lieve meid,
Wij zullen zamen sollen;
Ach, zie ik nu den ezel aan,
Dan denk ik aaa mijn Christiaan. bis.
| |
[pagina 11]
| |
7.[regelnummer]
Als 't Amsterdamsche kermis was,
En er waren danzers-kringen,
Dan zei hij: meisje houd u kras,
Nu wil ik hopsa springen;
Komt de Amsterdamsche kermis aan,
Dan denk ik aan mijn Christiaan. bis.
8.[regelnummer]
Van Christiaan is 't lied hiervan,
Dat heb ik opgezongen,
Ach. had ik hem maar tot mijn man,
Den allerliefste jongen;
Mijn kop begint mij gek te staan,
Hoe meer ik denk aan Christiaan. bis.
|
|