De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Stem: Als ’t Begind.HEt is wie wil hooren Zingen,
Al van Vreugden een Nieuw Lied,
En wat dat ’er is geschied,
Luister toe men zal ’t u Zingen,
Van een Minnaar met zyn Lief.
En als ik ga over de Straaten,
Al de Luiden wyzen my na;
Ik plagt met myn Lief te gaan,
Maar nu heeft zy my Verlaten,
Ziet ik ben ’er kwalyk aan.
Hoe minnelyk is het Vryen,
Als een Minnaar valt te Voet
En dan is het Liefje zoet,
Ik gaf haar wel Duizend Kusjes,
Onder al de Boompjes zoet.
En myn Liefje heeft twee Bruin Oogen,
En twee Lipjes als Koraal;
Zy is over zoet van Taal,
Maar haar lieve blanke Borsjes,
Die Vercieren het altemaal.
Ik nam myn Lief in bey myn Armen,
Greep haar daar zy ’t smalste was,
Ik leg haar neder in ’t groene Gras,
Ik zey, Leg daar myn Welbeminde,
Ik zal u wel houden vast.
| |
[pagina 84]
| |
Nu adieu dan myne Engel,
Nu adieu riep ik overluid
En ik blyf uw waarde Bruid,
Ia uw trouwe Dienaresze,
Tot de Dood onze Oogen sluit.
Wel adieu myn lieve Engel
Wel adieu myn waarde Pand,
En al Trek ik uit het Land,
Ik en Trek niet uit de Waereld,
Of ik kom wel weer te Land.
’t Is wel waar gy gaat nu heenen
En laat my nu in ’t Verdriet,
Want zo lang men u niet ziet,
Zo blyf ik in gestadig Weenen
En gy hoord myn Zugten niet.
Lief wilt gy dan met my Ryden?
Ofte wilt gy met my gaan?
Ik bid u weest dog niet belaan:
Want ik mag geen Tranen lyden,
Ik laat liever het Ryzen staan.
Och! wat hoor ik schoone Woorden,
Vloeijen uit uw lieve Mond,
Gy maakt myn van Ziek Gezond,
Want by niemand regtevoorde,
Men een grooter Blydschap vond.
Nu is myn Druk in Verblyden,
Nu is al myn Smart gedaan:
Lief laat ons te zamen gaan,
Laten wy nu met ons beiden,
Wand’len in de groene Laan.
Kom myn Engel uitverkooren,
‘k Heb gezien uw trouwe Min;
Ik zal altyd na uw zin,
Al wat dat ons komt te vooren,
Volgen u Behagen in.
|
|