De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Stem: Als ’t Begind.IK heb ’er een Liefje uitverkooren,
Zy staat al in myn Hert geprent:
Maar ach helaas! nu moet ik hooren,
Dat zy Verkeerd met een andere Vent:
Ik zal nog in myn Droefheid smooren,
Want myn Roosje my niet en kent.
Zy is een Puikje van alle Vrouwen,
Lonkende Oogjes zo bruin als git,
Haar roder Mondje om te aanschouwen,
Haar Tandjes als een Lely wit,
Blozende Wangen met Kuiltjes uit gehouwen,
Haar lieve Kin die heeft een split.
Haar Neus die is zeer net Besneden,
Haar blanke Hals gelyk een Zwaan,
Sneeuw witte Handen, volmaakt van Leden,
Schoonder als Venus of Diaan:
Myn Ziels-Voogdes gaat van my Treden;
Met regt mag ik wel Treuren gaan.
Maar wat mag my het Treuren baten,
Zy wil niet hooren na myn Geschrey;
Ik zal de Liefde varen laten,
En scheijen uit met de Vryery:
Vrouw Venus met haar Onderzaten,
Wil ik gaan zetten aan een zey.
Wat helpt myn Lopen en het Draven,
| |
[pagina 86]
| |
Dat ik zo dikwils heb gedaan?
De Minnaars zyn maar Venus Slaven,
Steeds met Zorg en Druk belaan,
Ik wil myn Keel met Vreugden laven,
Om de edele Bachus traan.
Want zou ik door de Min versmagten
En zyn een Venus Slaaf, ô! Neen!
Bachus wil ik veel liever agten,
Die schenkt zyn Nectar ieder een,
Drinken de Wyn by Dagen en by Nagten,
Leven in Vreugd zonder Geween.
t’Za lustig laat ons Vreugde hanteeren,
Eer dat het Bachus Nat verschaalt,
Een Glas vyf zes kan ons niet deeren,
Laten wy Drinken ongefaalt,
Eerst voor ons Geld en dan voor onze Kleeren,
Als wy dog Dood zyn is ‘t al betaald.
Gy Minnaars als gy gaat uit Vryen,
Uw Zinnen op geen Schoonheid slaat:
Een schoone Vrouw heeft veel te leijen;
Daarom zoekt eer een middelmaat,
Als gy uit Liefde met u beijen,
Wilt Leven in den Echten Staat.
|
|