De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Op een aangenaame Vois.GY Herder Israëls wilt hooren,
Die ons een Prins hebt Uitverkooren,
Vorst Willem van het Huis Nassouw,
Godvrugtig, Wys en gansch Getrouw,
Die Goed en Bloed en Lijf Verpand,
Voor ’t Welzyn van ons Vaderland.
Een Man, gelyk als zyn Voor-Vad’ren,
Wiens Bloed thans ziede in de Ad’ren,
Wanneer voorheen ’t Land wierd Gekneld,
Door Spaansch of Fransch Tierans Geweld,
Zy haalden ’ t Zwaard dan uit de Schee
En maakte den Vyand gedwee.
ô! God, laat onze Willem Carel,
Uitblinken als een schoone Parel,
En als een helle Diamant,
Een Man die uitmunt in Verstand,
Die niet en zoekt als uwer Eer
En Neerlands Volk haar Vryheid weer.
Die Vryheid, Opper-Heer der Heeren,
Om Hemels Koning u te Eeren,
Dit is alleen het waar Belang:
Men weet van geen Conscientie dwang,
Hier in ons vry Gevogten Staat,
Daar Zorgt ons Prins voor in den Raad,
Met ons Godvrugte Heeren Staaten,
| |
[pagina 73]
| |
Aan wien wy ’t dan ook over laaten,
Maar allermeest aan uwe Zorg,
Gy Iesus, Zondaars trouwe Borg.
Gods Zoon van alle Eeuwigheid,
Gaat voor uw Neerlands Volk ten Stryd,
Gy ging met Abraham Verjagen,
Door uwe Kragt en hebt Verslagen,
Vier Koningen in Siddims dal,
Met weinig Manschap in getal,
Drie Honderd was den kleinen trop,
Die haar Vyanden brak den Kop.
Zo waard gy Heer met alle Regters,
Die gy doen stelden als Voor-Vegters:
Dit bleek aan Mozes uwe Knegt,
Wiens Handen wierden opgeregt,
Doen hy om uwe hulpe Bad
En Isrel Amalek Vertrad.
Na Mozes Dood is voorts gekomen
Vorst Iosua, die zonder Schromen,
Met u, ô! Engel van ’t Verbond,
Canaans Geslagt byna Verslond,
Op wiens Gebed de Zon en Maan
In haare Loop bleef stille staan.
Gy waard met alle Vroome Koningen,
Haar Land, uw Volk, deszelfs Woningen
Hebt gy Beschermt, ô! Heer, zeer goed,
Ook onze Prins dan Bystand doed,
Gy Opperst’ aller Goden God,
Weest hem een Borg, een Schild, een Slot.
ô! Prins, Van God gelieft en waardig,
Zyn Geest die maakt u niet Hovaardig,
Of schoon een Leger u omringt
En ’s Vyands Magt ons Land bespringt,
Gy met uw God ten Stryde gaat
En uwe Haters gantsch Verslaat.
Gy Heeren Staaten van den Landen
| |
[pagina 74]
| |
En gy, ô! Prins, God geeft Verstanden,
Aan u al t’zamen kloeke Moed;
Voor my, ik geef myn Goed en Bloed,
Met myne Zoon gelykerhand,
Uit Liefde voor myn Vaderland.
ô! God, Wilt onze Prins bewaaren
En laat hem Leven nog veel Iaaren,
Met zyne lieve Gemalin,
Zyn Kind’ren en gantsch Huisgezin:
Gun haar al t’zaam veel Levenstyd
En namaals eeuwiglyk Verblyd.
|
|