De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Op een aangenaame Vois.HAagje verheven,
Dat ons kan geven,
Des Waerelds Vreugde op het Aardze Dal:
Wie Zou niet tragten om by u te wezen,
Daar men ziet zweven,
Niet als bly Geschal.
Aanziet ‘er de Linden,
Daar zult gy vinden,
Gezamentlyk daar niet als Adel zwiert,
Aanziet de hoeken aan alle vier de Winden,
Daar zult gy vinden,
Niet als bly Getier.
Uit ’t West komt Kooren,
Uit ’t Noord laat hooren,
Het ruizen van de wilde woeste Zee:
Het Haagsze Bos,
Wie zou dat niet Bekooren,
Haar Zuider Spooren,
Zyn vol dartel Vee.
Wie durft haar melden?
Wie durft daar Schelden?
De Burgers Kloek zyn treffelyk wel Geleerd;
Den Kyzer Karel om haar Deugd te melden,
Onder de Helden,
Hy het Vlies Vereerd.
Zoekt gy te Minne,
Zo zoete Engelinne,
Geen schoonder Plaats op t’ Aardryk werd Bewoond,
Daar men kan zulke zoete mooje Meisjes vinden,
Als in den Haag by ons hier werd vertoont.
|
|