De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] De Klagende Minnnaar, over de Ontrouw van zyn Lief. Op een aangename Vois. PHilis hoe kunt gy zo myn smert, Gedogen al in u Hert? Is dat de Loon die gy door myn Geklagt En bittere Tranen agt? Ach! ach! en wilt ’er zo Wreed niet zyn En komt my te baat, Liefste geneest myn Pyn, Ontfermt dan uwe Vrind, Die u uit Liefde Mind. Het zyn uw Oogen en uwe Mond, Uw Borsjes Appel rond, Uw Tandjes wit, Aan u is niet een lid, Of heeft myn Hert doorwond: [pagina 65] [p. 65] En uwe aangename Zang, Uw Voetjes teer en uwe fiere gang, Heeft my, ô! schoon Godin, Doen smelten al door de Min. Al wat ik roep, Of wat ik zugt, Zy spot met mijn gedugt, Myn Tranen dienen haar al tot genugt, En myn tot ongenugt, Hoe dikwils heb ik voor uw Deur, Gespeeld, Gekweeld, Geroepen agter en veur, Philis ontfermt myn Ziel, Dien gy brengt tot verniel. Geen Steen of Rotze zyn ooit zo herd, Die nooit beweegt en werd: Geen Leeuw of Beer, Is van zoo’n fellen aard, Die nooit medelyden baard: Maar gy, ô ! schoonste Vrouwen-Beeld, Van u zo blyv’ ik altyd ongestreeld, Voor myn getrouwe Dienst, Word ik geloond voor ’t minst. Adieu Moorderesze, ô ! wreede Maagd, Die my nooit heeft Behaagd: Dit Leven dat hier voor uw Aanschyn Sterf, Indien dat ik u derf: Adieu verwerpzel al van myn Vreugd, Adieu Droefheid, In ’t einde van de Ieugd, Adieu myn Ziel die Schreid, Tot in der Eeuwigheid. Vorige Volgende