De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– AuteursrechtvrijStem: Ach! Moeder hoord myn Klagten, enz.HOe helder vertoont de Zon zyn glans,
Komt zoete Meisjes Vlegt een Roozekrans,
Daar de aangename Roosjes staan
Want ziet de lieffelyke Tyd komt aan.
Myn Hertje ik bid u om een Bee,
Gaat dog uit Liefde Morgen Ogtend mee;
Want gy zyt dog myn alderliefste Kind,
In wien ik d’aldermeeste Zoetheid vind.
ô! Ionkman gy streeld het Hert van my,
Want ik word bleek van Minnekozery:
Ik ben nog al te jong en proper Dier.
Ik zou my Branden door het Minnevier.
Myn Engel wat malle Praat is dat?
’t Is best dat ik jou in myn Armen vat:
En zoetjes Vryer ziet wat gy doed,
Het Nagtegaaltje zingt zoo zoet zoet zoet.
Ach! Liefste verlost my dog van Pyn
En legt u Zuiker Mondje by het myn,
Op dat ik door dit over zoet Gekus,
Aan uwe Lipjes myn Brand eens blus.
Het Zoenen past geen jonge Maagd,
Schoon zy aan haar Beminde Liefde draagd,
Want door het Kuszen en Gestreel,
| |
[pagina 62]
| |
Geraakt het Roosje zomtyds van zyn steel.
Wel meent gy overschoone Meid,
Dat ik u zoek al tot Oneerbaarheid,
Neen neen myn uitverkooren Engelin,
Het is uit Liefde dat ik u Bemin.
Hoe aardig bevallen my uw reen,
Kom zoete Vryer gaan wy zamen heen,
Al door de groen bedaude Klaverwey,
Al met de zoete aangename Mey.
Hoe zoet bevalt my deze Praat
Van u, die in myn Ziel gewortelt staat:
Kom alderliefste zit een weinig neer,
Onfangt een Zoen en geeft my dan een weer.
Daar is een Kusje na uw Bee,
Houd u gerust en weest daar mee te vree,
Daarom myn Vryer hou u nu gestilt,
Hoe ik meer zeg, Hoe gy meer Zoenen wilt.
’t Gevogelte leerd ons door den aard,
Dat ieder Meisje diend te zyn Gepaard:
Wel Paren wy dan ook, myn Honingby,
Tegen de Mey zonder Melancoly.
Ik wensch u goeden Nagt Ionkman,
Wy moeten Scheiden als ’t niet wezen kan;
Het Scheiden valt my lastig nu,
Nog eens Gekust en daar mee dan adieu.
|
|