Minne-Klagt van een Harder, over het Afzyn van zyn Lief.
Op een aangename Vois.
ACh! waarde Ziels-Vriendin,
Laat my niet langer Zugten;
’k Zal myn Hert aan u betuigen,
Wilt u lang verharde Hart,
Gevoelig my getroffen heeft aan ’t diepst van ’t Hart:
Gevoelig my getroffen heeft aan ’t diepst van ’t Hart.
Maar ik zie, Al myn Geween,
Door myn meedogend Klagen,
| |
Is dat ik hier Zugt alleen:
’k Neem den Hemel tot een Teken,
Van myn al te trouwe Min,
Blyft tog op u gegrondvest, Schoon ik niet en win,
Blyft tog op u gegrondvest, Schoon ik niet en win.
Maar wat lieffelyk geruis,
Hoor ik daar door Min gedruis:
Zien haar daar zonder abuis:
Goon! beweegt haar door myn smeken,
Wilt haar onmedogend Hart,
Zal zy door onmedogen steeds blyven Verhard,
Zal zy door onmedogen steeds blyven Verhard.
Wel wat deerd myn harder hier?
Brand u Hart door ’t Minnevier?
Zyn Betraant, Zo eenzaam hier?
Is om my alleen u Klagen?
Met u in d’Echt verslyten, Draagt u als een Man.
Met u in d’Echt verslyten, Draagt u als een Man!
Ach! bekoorlyk Zielenbeeld!
Die myn Hert en Zinnen streeld:
Wie dagt dat gy my Minden,
U verschool’ en van my deeld?
Dit was om u te beproeven,
| |