De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– AuteursrechtvrijStem: Als ’t Begind.DAar zou ’er een Ruiter uit Iagen gaan,
En uit Iagen aan een groen kant:
Hy vond daar niet te Iagen,
Als een overschoone Maget,
Ia de Schoonste heel figeland.
De Ruiter al tegen het Meisje sprak,
Zoet Lief wil jy met my gaan?
Ik zal u schoone Kind leiden,
Alzo veere aan een groen Heiden,
Daar de geele goud Roosjes staan.
Den Dag verging en den Avond die kwam aan,
Deze Maget was moe van ’t Gaan:
Een Stoeltje liet zy haar zetten
En op een Beddetje liet zy haar leggen,
Want haar Slapens tyd kwam aan.
Het was omtrent in ’t midden van de Nagt,
| |
[pagina 46]
| |
Deze Maget Ontwaakten haar zeer,
Staat op stout Ruitertje koene,
En gaat Wandelen in het Groene,
Want de Nagt is gepaszeerd.
Het is ’er voorwaar den Dageraad niet,
Maar het is ’er de Maaneschyn
En kom keer ’er u nog eens omme,
Want gy zyt ’er my Wellekomme,
Kom Lief spreek een woord met myn.
Des Morgens vroeg als het was schoon Dag,
Sprak zy, Zustertje geef my raad,
Ik heb by den Ruiter Geslapen
En ik heb er myn Maagdom gelaaten:
Roem van Magetjes als ik was.
Dat gy by den Ruiter Geslapen hebt,
Lief dat is ’er uw Eerbaarheid:
Roem nooit Magetjes op uw Eere,
Men vind zulke Dogters meere,
Wagt jou op een ander tyd.
|
|