De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– AuteursrechtvrijStem: Daar was een Meisje jong van Jaaren.DE Mey verkwikt weer alle Menschen,
Wat kan men aangenamer wenschen,
Kyk de Boompjes worden Groen:
De Vogeltjes zyn aan het Kweelen
En weten ons Gehoor te streelen,
Treed Buiten, wil u Lust voldoen.
Daar Wandeld Krelis met zyn Saartje,
Wat dunktje van dat Ieugdig Paartje,
Daar gaan zy na de Room-Thuin toe,
Het is om Stremlis
| |
[pagina 31]
| |
Kaas te Eeten,
Zy zullen ook niet ligt vergeeten,
Te Speelen eens van Kiekeboe.
Ziet Govert met zyn groote Schoenen,
In ’t Land zyn lieve Meisje Zoenen,
Dat brengt ons de Mey-Tyd mee
En ziet de Wagens daar eens Reijen,
Het is nu tyd te Speelemeijen,
t’Za jonge Lieden maakt u ree.
’t Konyntje dat begind te Springen,
Men hoord het Nagtegaaltje Zingen,
Hoord de Quartel met Geluid:
Hoord de Koekoek Koekoek roepen,
Ziet Fobert daar eens Nooten snoepen,
De laatste Stuiver moet ’er uit.
De Leeuwerik met zoet gewemel,
Die ziet men Vliegen na den Hemel:
Ziet eens hoe den Ojevaar,
Vast zweeft op zyn geveerde Vlerken,
Het is heel waardig aan te merken,
Wyl het is de Tyd van ’t Iaar.
Sta vast nu Bier, Tabak en Wyntje,
Ik zie men likt hier ook geen klyntje:
De Prutgang die word ook begroet,
Men zal u waarlyk niet vergeten,
met Room en Zoete Melk te Eeten,
Dat spel gaat by me Zoolen goed.
Maar Truytje wat is dat voor mallen,
Dat gy in ’t Veld zo neer gaat vallen?
Krek gelyk een Broeisze Hen,
Moet Krelis Buur u weder Grazen?
Wel gaat jou gang maar jonge Bazen,
Wyl ik het niet veragten ken.
Kyk Symen met zyn Schuitje Roeijen,
Die Man die Vaart regt na zyn Koeyen,
Met haar Uyers vol gelaan:
Maar hoe leid Floris zo te ronken?
Ho! ho! Die Man die wil Beschonken
En vol gelaan na Buiten gaan.
Ey! ziet eens in dat Zomer-Huisje,
Hoe Geurt het Haarlemmer Buisje,
Met zyn Meisje Zoent en Sabt,
Die Knevel maakt al raare Grillen,
Maar hy heeft waarlyk by myn Billen,
Zyn heele Kante Das beslabt.
| |
[pagina 32]
| |
Dus geeft de Mey ons veel Genugten
En by me Keel al raare Klugten,
Oude Luiden worden Iong:
Likke dikken goede Dingen,
Men ziet een ieder lugtig Springen,
’t Is alles waar het geen ik Zong.
|
|