De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– Auteursrechtvrij
[pagina 23]
| |
Op een aangename Vois.LAatst onder ’t Wandelen door de Boompjes,
Daar het zoete Nagtegaaltje Kweeld,
Als hy zyn Galletje fluks ontsteekt,
Trekkebekke zonder schromen,
Dagt ik al Bevend in myn Gemoed,
t’Ontdekken haar myn Liefde zoet.
Ik volgde gantsch Bedroeft haar schreden
En zugten vol angst in deze nood;
Doen was niet meer dat ik besloot,
Als een die nu zonder Reden,
Zo zeer vol angst en u te vlien,
ô! Schoone, gy waar nooit te zien.
Ik viel op myn Knien ter Aarden
En bad haar om niet zo Wreed te zyn,
Het was tot verligting van myn Pyn,
Maar zy die van de Min ontaarden,
Stiet my onwaardig van haar heen,
Ontvlied en zy liet my alleen.
Nu wil ik eindigen myn Dagen,
Daar Mars zo gaare Bloed vergaart,
Als zy my nu de Dood toe staat:
Ach! wilt my dog nooit Haat toe dragen,
Dit is myn laatste Bee Climeen,
Voor wien ik Leef of Sterf met een.
Doen gy my laatst u Min ontdekten,
Daar ’t Pluim Gedierten Kweeld en Fluit
| |
[pagina 24]
| |
En haar al Zingende lieffelyk uit,
En hoe zy wederzyds Min verwekten,
Dagt ik myn Liefde weinig waard,
Helaas heeft my dees smert Gebaard.
Ik heb Liefdens Voedster durven hoonen
En haare Zoetigheid veragt,
Toen zy uit Wederliefd’ haar kragt,
Kwam aan myn arme Ziel te toonen
En zoekt de Min met zulk een gloed,
Dat my u byzyn wenschen doed.
Wil dan Marteel niet van my scheiden
En heb dog Deernis met Climeen,
Die u Bemind en anders geen
En komt haar Hart aan u te dragen;
Blyft daarom haar waarde Vrind,
Die u meer als haar zelfs Bemind.
Ik zal nimmer Liefdens loon beklagen,
Zo gy u treurig Vlugten staakt
En altyd Min met Minne blaakt;
Keerd dan, ey keerd met welbehagen,
Denk dat Marteel u Mind Climeen,
Voor wien ik Sterf en anders geen.
Terwyl dat gy om my wilt Sterven,
Zo bid ik houd een weinig stee,
Myn zoete Lief weest wel te vree,
Want gy van my zult Troost verwerven,
Gy zult dan wezen tot besluit,
Myn waarde Bruigom en ik uw Bruid.
|
|