De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
Stem: Ik heb Vrouw Venus Jagt Bezeild.IK min de vrye Vryers Staat,
Ik wil de Trouw geheel Verbannen:
Weg verfoeijelyk Vrouwen Zaad,
Ik zal nooit met u aanspannen:
Neen ik hou my zekerlik,
Wis uit dien Strik:
’k Wil myn Leed zoo duur niet kopen,
Ook in myn Verdriet niet lopen,
Neen ik hou myn buiten mik.
Ik blyf by myn Moertje t’Huis
En ik hou my van de Gekken:
Ik zoek tot myn groote Kruis,
Aan dat Lyntje niet te trekken:
Ik hou Dis en Bed alleen,
dan hoor ik geen
Kinders aan myn Ooren Schreijen,
Ik leg het af met Ian van Leyen
En zo ben ik best te vreen.
Dan hoef ik in zo een staat,
De Meid niet agter ’t Gat te lopen,
’s Morgens vroeg en ’s Avonds laat,
Haar Liefden voor geen Geld te kopen,
Neen ik hou my nog al wat
Van ’t Zukkel-Pad:
Ik laat het Hagje zo niet glyen,
Tot dat mal lief kozend Vryen,
Heb ik nooit geen lust gehad.
Gaan ik my nu wat Vertreen,
Zondags ergens om een Trantje,
’t Is zo hier of daar eens heen,
Niemand Port my en zeid Iantje,
Koop my dit of koop my dat:
’t Is dan altyd wat,
Zo Verteerd gy tot een Speldje,
Zondags zo het lieve Geldje;
Voor my foey ik ben te plat.
Gaat gy met het Meisje uit,
Zo diend gy u
| |
[pagina 22]
| |
schoone Plaaten,
Te Verteeren tot een Duit,
Of zy zal u namaals Haaten,
Zeggen och Dien slegten Bloed,
Die doed niemand Goed:
’t Oude Spreekwoord is daar Broeken
Zyn daar gelden geene Doeken,
Neen dat hou ik niet voor goed.
Dat zy my liepen met kragt na,
Ik zou niet eens om kyken,
Maar ik zou uit al myn magt,
Zo maar styfjes heen gaan stryken,
Want aan haar bescheeten Gat,
Hebt gy niet als dat,
Gy moet haar de Kost voor Winnen,
Wel zo ik dit ging beginnen,
Was ik wis myn Leven zat.
Trouwt dan wilt gy zyn Geplaagt:
Gulde Vryheid hoog van waarden,
Ik heb u altyd na gejaagt
En geen grooter Schat op Aarden:
Ongebonden agt ik best
En lag om de rest,
Want dat slim Gebroed der Vrouwen,
Zal ik voor een Gruwel houwen,
En ook schuwen als de Pest.
Is ’er wel een kwaad,
Van iemand ondernomen,
Of het is door Vrouwen Zaad,
Eerst in de Waereld gekomen,
Doodslag, Moord en Dievery
En meer daar by:
Zou een Mensch dan niet wel vrezen,
om zoo’n deelgenoot te wezen,
Ik lag met die Vleyery.
Daarom wagt u jonge Maats
En wilt op het beste hoopen:
Wilt niet willens arme Dwaas,
Zo in u Verderf loopen,
Dan waard gy u Vryigheid
En alles kwyt,
Dan was het adieu goe Dagen
En gy zoud het u beklagen,
Daarom blyft maar die gy zyt.
|
|