De vrolyke kramer, met Klyn Jans pleizierig en vermakelyk Mars-dragend hondje
(ca. 1780)–Anoniem Vrolyke kramer, De– AuteursrechtvrijStem: Als ’t Begind.ACh! waarde Vader, ik buig my neer,
Voor u met een ootmoedig Herte,
Om u te Biegten, myn waarde Heer,
De Zonden die my stadig smerten,
Want door de Liefde overmant,
Raakten ik in dees droeven stand.
Ia eerwaarde Vader ik weet,
Zo men Vergeving wil verkrygen,
Dat men alvoorens Hertenleed
Betoonen moet en niets verzwygen:
Daarom zo val ik hier te Voet,
Voor u met een opregt Gemoed.
Dit is dan dat my meest berout,
| |
[pagina 15]
| |
En dat ik my wel mag beklagen,
Dat ik myn Schoot heb toe bertrouwt,
Aan een die yder kon behagen;
Ik ben Bedroeft tot in der Dood,
Daarom leg ik myn misdaad bloot.
Eens op een Zondag laatst geleen,
Als ik myn Liefde zou betoonen,
Kwam hy al in myn Kamer treen,
Als ik myn Lighaam zou Verschoonen;
Hij vatten eerst myn Boezem aan
En liet zyn Hand nog lager gaan.
Ia eerwaarde Vader nog al meer,
Als ik zyn lieve Mondje Kusten,
Trok hy my op zyn Lighaam neer,
Alwaar ik in zyn Armpjes rusten,
Van welken Minnelyk krioel,
Ik de Vreugd nog in myn Hert gevoel.
Eerwaarde Vader zo gy zaagd,
d’Aantrekkelykheen van dees ontrouwen,
Ik weet hy had u zelf behaagd,
Ia ook de Schoonste van alle Vrouwen,
Dies wierd ik ’t Minne-lyden moe
En stak hem bey myn Armpjes toe.
Gaat heen dan Dogter gaat ’er in vree,
Al uwe Zonden zyn u vergeven,
Die u bedriegd, bedriegd zig zelfs mee,
Maar legt voortaan een beter Leven
En hebt maar Liefde voor hem alleen,
Die u Bemind en anders geen.
Zo deze zoete Zondaar kwam,
Om u zyn Misdaad te belyden,
Och! weest op hem niet al te gram,
Maar toond een weinig Meedelyden,
Geeft hem tot straf dat hy my Mind,
Zo lang ik Wellust aan hem vind.
|
|