Het vrolyk Catootje(1802)–Anoniem Vrolyk Catootje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Droeve klagten van schoppen-aas. Met een warme aandoening uitgeboesemd, op den 1 Mey 1797. Kan gezongen worden, Op de Wys Van Biron. Ach, 't is helaas geschied, En 'k mogt het niet beletten, Dat men een Brandmerk kwam Op 't blanke voorhoofd zetten, Van my, die ieder een, Des 's avonds en by nacht, Verrukte door myn schoon, Die zelfs de Burgerwacht, Wanneer zy voor de rust Van Stad en Land is waakend', Tot tydverdryf verstrekt; 'k Was steeds van blydschap blaakend', Als 'k in de Herreberg, Zonder vrees van gemis, Veel Politieken zag Aan mynen groenen disch; Wanneer ik, in deez' tyd Van twisten en krakeelen, De geest van meenig een, Door 't konstig Omber speelen, Bedaarde, of door Commerce, [pagina 50] [p. 50] Of Whist, of Trente & un, Daar ik bestuurde uw rad, O wufte vrouw fortuin! Wat heb ik toch gedaan? Wiens eer heb ik geschonden? Heb ik my lastertaal Of misdaên onderwonden? Dat ik nu zo veel smaad En schande ondergaa, Zo dat 'er in deez' tyd Voor my is geen genâ. Laat zien, wat mag het zyn? Wat heb ik dan misdreeven? Dorst ik 's Lands Ovrigheid Moedwillig wederstreeven? 'k Was altoos vriendelyk, 'k Voldeed aan veeler wensch, Ik maakte nooit gebruik Der rechten van den mensch, Om myn gedachten of Gevoelens t'openbaaren; Want, 'k dagt, de Pers is vry, Maar z' is ook vol gevaaren, Ik hield my daarom stil En wysselyk terug; 'k Trok nooit om oorelog Naar 't nabuurig Osnabrug; 'k Droeg geen Oranje-lint, Men mag dit vry gelooven; Ik zong Wilhelmus nooit, Noch riep: Oranje boven! 'k Was wars van Koningen En van hun oppermacht, Al waar ik hun maar zag Bestreed ik ze met kragt. [pagina 51] [p. 51] Een viertal Vorsten moest Voor mynen scepter bukken, En bragt my nooit ten val, Dit mogt hen niet gelukken. En 'k lei thans deeze smaad, O schande, ô zielverdriet! 'k Ben nu ten toon gesteld Voor ieder die my ziet. Maar wat kan myn geklag En al myn weenen baaten, Het merk dat staat 'er nu, 'k Moet dus het kermen laaten; 't Is best myn leed verkropt En myn verdriet gesmoord, Maar 't is al eevel hard, En nimmer meer gehoord. Vorige Volgende