De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 186]
| |
Een Muil stond op den stal by volle kribben stil,
En roemde als had hy niet voor 't moedig Paard te wyken
In 't draven naar de grootste kunst.
'k Ben (sprak dit trotsche Dier) uit goed geslagt gesproten,
'k Ben edeler van aart dan al myn tydgenooten,
En, wint het Paard zyns meesters gunst,
Door springen, rennen, wenden, keeren,
Ik heb dit van natuur, en hoef het niet te leeren.
Doch eindlyk werd de Muil de Renbaan ingeleid;
Daar bleek zyn droevig onvermogen.
Hy vond, met welk een onbescheid
Hy, korten tyd geleên, dorst op zyn gaven boogen.
Hy kan geen enklen sprong of draf
Der Hengsten naar behooren volgen.
Toen lag het Dier zyn trotsheid af,
En sprak, als waar' het op zich zelf verstoord, verbolgen:
Nu merk ik dat ik vast voor Paarden wyken moet,
Ik heb te veel van 't Ezelsbloed.
|
|