De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] De krekel en de mier. De magre Krekel, door de Winterkouw besprongen, En door den honger sel gedrongen, Hield, met een heefche stem, by 't bezig Miertjen aan, Verzoekende om een weinig graan. 'k Bid, sprak het hongrig Dier, ontsluit uw volle schuren Voor my, die van gebrek verga; Komt my uw bystand niet te sta, Dan heeft myn leven uit: dan kan 't geen dag meer duren. De wakkre Mier vroeg, op die klagt, Hoe komt het dat gy niet kunt eten? Hoe hebt ge uw' Zomer doorgebragt? De Krekel antwoordt ras: ik heb myn' tyd gesleten In onbezorgde rust, met zingen en gekweel. Zoo valt u, was 't bescheid, het regte loon ten deel: Want wie zyne uren spilt, door ze aan 't vermaak te geven, En werkeloos den dag verkwist, Moet eens een' droeven tyd beleven, En treuren om zyn lot wanneer hy nooddruft mist. Vorige Volgende