De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft
(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij
[pagina 176]
| |
Schoon hen de Voerman dreef met slagen.
Een kleine Vlieg zag, met het grootste harteleed,
Wat moeite 't arme zesspan deed,
Zy was bedagt op liefdepligten,
En wilde, als een geschikt en edelaartig dier,
Op haar vermogen trots en fier,
Het zwoegende gespan in 't lastig werk verligten.
Zy vloog van 't eene paard naar 't andre, zworf rondom,
En maakte haar gewoon gebrom.
Zoo dra het lukte dat de paarden, onder 't hygen,
De kar in 't einde eens op de hoogte mogten krygen,
Gaf zy zich de eer van 't gansche werk.
Ik, sprak zy, gaf hun moed; de moed maakt ze allen sterk.
Dus was de Vlieg gelyk aan zuiken, die zich roemen,
En gaarne kloeke helden noemen;
Schoon elk hen als onnut beschouwt,
En zelfs voor laag en lastig houdt.
|
|