De vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft(1781-1782)–Anoniem Vrolyke zanggodinnen, of Mengelwerk van vernuft, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het paard en de voerman. Het slaafsche Paard week met een' wagen, Die vreeslyk zwaar gelanden was, Te ver van 't regte spoor, en raakte in een moeras. De Voerman gaf het dier, haast smoorende in de plas, Meêdoogenloos de huid vol slagen. Hy vloekt en tiert by iedren slag, Schoon 't ongelukkig beest werkt wat het werken mag, En eindlyk zugtend zegt: ô wreedaart! wil u schamen. Gy slaat my, armen hals, het magre lyf vol stramen, [pagina 173] [p. 173] En egter schroom ik, als gy ziet, Voor uw belang den arbeid niet. Ik trek met al myn kragt of 't me eindlyk mogt gelukken My zelven en uw kar uit dezen poel te rukken. Zwyg, sprak de Voerman, zwyg: ik duld in deze zaak Van u geen enkel woord: ik wil geen tegenspraak. Doe alles naar myn' zin, of anders moogt gy vrezen; Uw spys zal nimmer haver wezen, Maar stokkenbrood in overvloed, Zo lang tot ge alles naar myn welgevallen doet. Dit voorbeeld kan den Vorsten baten. Het weer de dwinglandy tot heil der onderzaten. Vorige Volgende